Pagina's

vrijdag 26 november 2010

Koudbroed op Vogelcafé....
enkel voor pinguins…? ?
Of koudbroed wel degelijk nuttige hefboom





Inleidend

Op  een Nederlands vogelforum met  een geheel eigen gespreks- en gedragscultuur,  regelmatig vanuit  2 maten en 2 gewichten meteen alles afhakkend wat even boven het maaiveld uitsteekt, werden zeer recent  nog , koudbroed-geïnteresseerden  bij het stellen van een vraag direct vanuit meerdere hoeken openlijk geridiculiseerd, initiatief daartoe genomen door de moderator van dienst :


“Als het dan toch in broedkooien moet, zou ik niet voor de koningspinguin gaan, deze is qua formaat dan te groot.”,
dixit Rob Kristel, alias moderator Vogelcafé.
Of bij dit soort uitlatingen alleen blote onwetendheid, hetzij andere drijfveren aan de basis liggen, zullen we ons nu niet over uitspreken. De essentie hier en nu is duidelijk : Desinformatie werkt negatief. Waarna hulp zoekende en hulp vragende liefhebbers zonder hulp blijven. Omdat dergelijke pogingen tot ridiculisering van bewezen werkzame systemen, niet enkel getuigen van kortzichtigheid, maar daarenboven een allesbehalve accuraat advies leveren. En derhalve meteen welwillende gouldliefhebbers de woestijn insturen. Na dergelijke desinformatie is amendering vanzelfsprekend, hierna als volgt :













Werkbaarheid en nut van verlaagde kweektemperaturen
• Vanuit haar oorsprong, afkomst en aard is ondermeer de gouldamadine als soort –nota bene na hormonale activering -dus bij broedsheid- van origine zeer bekwaam tot een immens grote stofwisselingsdynamiek voor eiwitvertering bij verlaagde omgevingstemperaturen tot ongeveer 10°C, terwijl tegelijk tevens de energietransferten naar en vanuit glycogeenreserve, plus daarnaast en terzelfdertijd ook omzetting van “makkelijke koolhydraten in overschot” naar trigliceriden-opslagvetten, optimaal worden gaande gehouden. Nota bene een bekwaamheid waar onder meer de kanarie en menige andere soort (na hormonale activering) wegens hun aard en afkomst niet eens kunnen aan tippen.

• Interessevragen naar haalbaarheid en werkzaamheid van koudbroedkweek met bepaalde tropensoorten zijn derhalve niet zonder grond en goede reden, wel integendeel. Op voorwaarde dat er (op ondermeer West-Europese hokken) deskundig wordt bijverwarmd in functie van evoluerende luchtvochtigheidscurves. Op West-Europese hokken leert de praktijk dat 's winterse bijverwarming overdag tussen minimaal 9°C en maximaal 14-15°C ruimschoots volstaat om een spontaan verloop van de hygrometrie op het hok in goede banen te leiden. Koudbroed -met milde verwarming in functie van luchtvochtigheidsverloop-, heeft in deze context voor bepaalde zaadetende tropensoorten tal van positieve meer-effecten, zowel van directe als indirecte aard. Op beide niveau's zijn het meer-effecten met een versterkende impact op gezondheid en weerstand van aldus gekweekte vogelpopulaties. De voordelen hieruit zijn meerderlei, bovendien generatie na generatie in onmiskenbare duidelijkheid groeiend.

• Tegelijk ook een waarschuwing : Gouldamadines uit warm gestookte pamperhokken hebben -qua lichaamsweerstand en immuniteitsrespons- doorgaans niet langer meer genoeg in huis om zich na overbrenging naar een koudbroed-omgeving, daar langer dan enkele weken met gestaag groeiende moeite te handhaven alvorens van hun stokken te vallen. Zelfs na uitvoerige acclimatisering slaagt het overgrote deel van warm-stook gouldamadines er niet in om het te redden op koudbroedhokken.

• Terwijl daarentegen op datzelfde moment de rest van de koudbroed-populatie dartel en vrolijk doorgaan met baltsen, grote "bolwerken" van nesten maken, grote nestgemiddelden realiseren en een uitermate plichtsbewust voedstergedrag demonstreren. Dergelijke koudbroedvogels zien, is op slag begrijpen. Zelfs alleen al lichaamsproporties en lichaamsvolume van dergelijke koudbroed-gouldamadines spreken boekdelen, zelfs op foto.

Want dat is nu precies de éénvoud van de zaak : vogels spreken altijd voor zich. Reeds vanaf de allereerste blik. Op het moment dat vogels voor zichzelf spreken, doet onwetendheid er meteen het zwijgen toe. Zonder uitzondering. Altijd.







Hokpraktijk beknopt :
Ergens eind november zit het gouldhok midden in de kweek :
Minimale nachttemperatuur op het hok : 6°C - 9°C
Minimale dagtemperatuur op het hok : 10°C - 11C
Maximale dagtemperatuur op het hok : 15°C
Gemiddelde dagtemperatuur op het hok : 11,5° - 13,5°C
Luchtvochtigheidsverloop overdag best tussen minimaal 57%-58% tot max.70-74%, 's nachts uiteraard iets hoger; gemiddelde hygrowaarden overdag grosso modo tussen 63% en 68%. Uitzonderlijke uitschieters tot 80-90% tijdens de nacht zijn tolereerbaar, zolang deze pieken bij het ochtendgloren telkens onmiddellijk in dalende lijn gaan, naar werkbare dagwaarden van 74% en minder.

Van prioritair belang :
•    Voeding : het ligt zo enorm voor de hand dat men het bijna zou vergeten te vermelden : jawel, in een blijvend werkbaar koudbroedmodel dient uiteraard het voedingsregime net wat voller bediend te worden, naar specifieke noden van gouldamadines. In praktijk vrij éénvoudig : gevoelig meer zogenaamde "zachte zetmelen", zoals ondermeer uit japanse millet, en daarbovenop een klein knabbeltje meer meervoudige vetstructuren waarin de gouldamadine op massale wijze nuttige hulpstoffen binnen het lichaam kan gaan opslaan voor gebruik wanneer nodig. Meer moet dat niet zijn.

•    Ervaring leert dat er vandaag in de handel helaas weinig "ideale zaadmengelingen" voor gouldamadines voorhanden zijn. Ondertussen is hier reeds de samenstelling te vinden van een top-zaadmengeling voor gouldamadines. Wie dit toepast, doet niet enkel zichzelf, maar vooral zijn vogels een groot plezier.

•    In een blijvend werkbaar koudbroedmodel behoort er tussen dag-nacht-temperaturen ALTIJD een minimaal verschil te zitten, in functie van de hygrowaarden. Met andere woorden behoort de lucht in het koudbroedhok 's nachts altijd af te koelen, in functie van een nachtelijk stijgende luchtvochtigheid. Tussen dag en nacht-hygrometrie behoort steeds een verloop van grosso modo 8-9% minimaal, en 15-20% maximaal te zitten, met gedurende de nacht een ondergrens van 60% luchtvochtigheid (dus 's nachts liefst iets hoger – wat niet altijd vanzelfsprekend is wanneer het buiten vriest).

•    Ook bij deze indoor kweeksystemen met verlaagde temperaturen kan het belang van een soepel evoluerend luchtvochtigheidsverloop met weliswaar begrensde maar niettemin toch voldoende verschillen tussen dag-nacht verloop, niet genoeg benadrukt worden. Handhaving van ééntonigheid in klimatologie met vrijwel gelijklopende dag- nacht-temperaturen, zoals vooral op warm gestookte hokken in uitgesproken negatieve mate, heeft uiteindelijk enkel een uitlogend, vervolgens afmattend en tenslotte vernietigend effect op de lichaamsimmuniteit van alle aanwezige vogels op warmstook-serrehokken. Waarbij even later vooral de bovenste luchtwegen sterk aan weerbaarheid moeten inboeten. En nog even later veelal "regelmatige ondersteuning met chemo" op dergelijke hokken niet meer dan "een doodnormale vereiste" wordt.

•    De mucociliaire klaring (=afvoer slijmgebonden afvalpartikels en micro-organismen in slijmvliesbekleding op binnenzijde luchtwegen) is een van de belangrijkste aspecifieke afweermechanismen van de onderste luchtwegen. Het bovenaan liggend gedeelte van de slijmvliesbekleding wordt door trilharen als op een roltrap voortgestuwd en afgevoerd, met inbegrip van afvalstoffen en eventueel aanwezige microbiële kiemen. De optimale viscositeit van deze mucus-gel-laag is hierbij allesbepalend voor de uiteindelijke effectiviteit van de roltrapbeweging. Wanneer deze bovenliggende gel-laag van de slijmbliesbekleding ten gevolge van een gekunstelde en onregelmatig evoluerende luchtvochtigheid aan soepelheid gaat inboeten (lees "te stug wordt" of "te ijl-waterig wordt"), komen de afweermechanismen van de luchtwegen in het gedrang. Op deze ogenblikken worden alle vogels op het hok een heel stuk vatbaarder voor zowel virale kiemen, als voor infecties van bacteriële en vooral van parasitaire aard, zoals al te vaak in overvloedige mate vastgesteld op warmstook-hokken. Zo is bijvoorbeeld luchtpijpmijt een fenomeen wat men zelden of nooit vaststelt op indoor-koudbroed hokken, maar daarentegen wel exponentieel veel vaker op warm gestookte hokken. Dat alleen al zegt genoeg.

Attentie: Hoe meer men ’s nachts in een kweekhok verwarmd, des te vlugger gaat de mucocilliare roltrapbeweging achteruit in effectiviteit, en verhoogt derhalve de infectiegevoeligheid. Nachtelijke kunstmatige luchtbevochtiging is bij dit gegeven geen "gezond" alternatief op termijn, om meerderlei redenen.


Koudbroed-kweekvogels spreken duidelijke taal :
                                              So happy hence productive we are

• Ook dit jaar zijn vrijwel alle poppen samen aan de leg gegaan (binnen de week). Heel het hok schiet samen uit de startblokken. Als prestatie veelzeggend genoeg.

• Gemiddelde legselgrootte doorheen het hok: +7 (net iets meer dan 7) Voor welke kweker is dat niet genoeg ..??

• Bevruchtingspercentages doorheen het hok gemiddeld op 92%. De vogels spreken duidelijke taal.

Conclusie
Alleen al om dergelijke gemiddelden zoals hierboven te kunnen halen, moet je als hormonaal actieve vogel bij verlaagde hoktemperaturen

1.     wél degelijk van oorsprong genetisch goed voorzien zijn en bovendien conditioneel goed in je vel zitten, en
2.     wél degelijk functioneel genoeg eiwit kunnen verwerken zonder dat je stofwisseling gaat blokkeren, en
3.  ondertussen ook nog op onfeilbare wijze de energiehuishouding in evenwicht houden.

Ga er maar een keer aan staan, het is niet aan elke zaadeter gegeven. Gouldamadines kunnen dit wel, op voorwaarde dat men spreekt over niet-gedegenereerde vogels. Dus sterke en weerbare vogels zoals ze op broeierige en serre-achtige warmstook-hokken per definitie nooit te vinden zijn.









Epiloog

Elke liefhebber weet vanaf hier en nu, op welke manier en in welke mate de soortsterkte bij gouldamadines bevorderd wordt door schrapping van nefaste termijngevolgen voortvloeiend uit klimatologische kunstmatigheid op warmgestookte hokken, met daarbij handhaving van verlaagde indoor-kweektemperaturen.

Vanuit onze achtergrond van ervaring met deze vogel is er de éénvoudige vaststelling dat de gouldamadine als soort van oorsprong anders is dan alle andere. Niet enkel qua uitzicht anders dan alle andere. Maar wel degelijk daaraan gekoppeld vooral anders qua genetisch potentieel. Niet alleen is de gouldamadine als soort (van oorsprong) genetisch perfect uitgerust is om zowel eiwitstofwisseling als energiebalans beide tegelijk bij verlaagde kweektemperaturen optimaal te handhaven, zolang er licht bijverwarmd wordt in functie van een verantwoord luchtvochtigheidsverloop. Wat meer is, elke hokpopulatie gouldamadines standvastig gekweekt in indoor-koudbroed, wordt er onmiskenbaar beter, gezonder en sterker van, generatie na generatie, op tal van vlakken.

Anderzijds is het omgekeerde evenzeer waar. Want mensenhanden brutaliseren al te vaak zonder scrupules via pampering in warmstook-hokken, met verzwakking als resultaat. Het spreekt vanzelf dat generaties lang bepamperde gouldamadines die door 's mensen kunstmatigheid verworden zijn tot weke kasplantjes, slechts over weinig lichaamsweerstand beschikken. Kasplantjes die derhalve zonder toepassing van lapmiddelen als anti-biotica-kuren, industriële chemo-kuren, industriële potjes-vitamine-kuren en aanverwante, uiteraard weinig kans maken om het bij verlaagde temperaturen lang uit te zingen, zeker wanneer geweten is dat deze vogels al kunstmatige ondersteuning behoeven op warmgestookte (en slecht geventileerde) pamperhokken. Qua weerstand en soortsterkte vertonen bepamperde gouldpopulaties nog slechts bitter weinig overéénkomsten met sterke, niet~gedegenereerde gouldamadine-populaties die nog over al hun bekwaamheden beschikken.

Om het een keertje met de woorden van KAOB-Limburger-en-wereldburger Guillaume Timmermans te zeggen :
"Van oorsprong bestaan er geen zwakke gouldamadines; daar zijn echter wel genoeg mensenhanden die gouldamadines voortdurend zwak maken."

Eénmaal zoveel begrepen, dan wordt de keuze echt éénvoudig te maken :
1. Wie wil dergelijke zwakke gouldamadines op zijn hok, samen met 3 potten en 2 flessen industriële medicamenten ? Wie gaat zich daar nog willen mee bezighouden ? Steek dan nu uw hand op.

2. Of, wie wil krachtige gouldamadines op het hok, zonder industriële apotheek ? Zegt u het maar, u kiest.
Zo simpel is het, zonder omwegen.
Omdat 9 van de 10 warmgestookte hokken de criteria van een evenwichtig gestemde klimatologie op meerdere vlakken zodanig hutseklutsen en kunstmatig scheeftrekken, dat ook het evenwicht binnenin de vogel op korte en middellange termijn ALTIJD negatief beïnvloed wordt. Bij aanvang in mindere, maar even later eerder in meerdere mate. Uiteindelijk leiden dergelijke onevenwichten in indoor-klimatologie op warmgestookte hokken 9 op 10 keer altijd tot soortverzwakking. Met verzwakte warme-hokken-populaties als gevolg. Het zijn slechts vaststellingen, gemaakt over meer dan 30 jaar, doorheen geheel West- en Zuid-Europa, en recenter ook in Oost-Europa.

Indoor koudbroed betekent dus meer dan het halveren van de energiefactuur voor het kweekhok. Koudbroedkweek bij verlaagde indoortemperaturen is in de eerste plaats een werkbaar alternatief voor het wegwerken van al te kunstmatige warmstook-onevenwichten in hokklimatologie. Vergroting van de soortsterkte is het dankbare resultaat.

Mvg

Ivan Lievens

PS :
Feedback steeds mondeling opvragen - mailpost ontvangen op 3 mailaccounts voor goulds geeft aan dat er veel zoekende gouldliefhebbers zijn, steeds met hun eigen noden en vragen, doch iedereen van schriftelijke reacties voorzien, is in praktijk onbegonnen werk - info mondeling opvragen, elk is op deze wijze even welkom, zonder onderscheid in persoon, goede bekenden zowel als nieuwkomers - een woordje uitleg is snel gegeven, en een kort  belletje leert meer dan 100 geschreven vellen. Mvg, Ivan Lievens







__________________________________________________________

zaterdag 30 oktober 2010

Karel ten Kate
Dé grote revelatie
op (inter)nationaal kampioenschap Elst 2010



Piepjonge pastelvogel met volle nekstructuren, ultiem bekroond
Met een piepjonge vogel als algemeen kampioen gekroond over alle categorieën, plus daar bovenop een 2e plaats in het algemeen klassement, dwingt "nieuwkomer" Karel ten Kate dit jaar de gevestigde waarden enkele bankjes naar beneden in de einduitslag van het (inter) nationaal kampioenschap "Elst 2010". Wie dacht dat daarmee alles gezegd is, mag zich schrap zetten. Want voor deze TT-editie in Elst heeft kalme Karel zelfs enkele van zijn beste vogels thuis gelaten, waaronder zijn Europese kampioen-Karlsruhe 2010. Met slechts 8 ingezonden vogels -u leest het goed : slechts acht- geeft Karel alle achtervolgers het nakijken. Ooit was er in Elst eens die exposant die in 2003 de top haalde met slechts 9 ingezonden vogels. Karel haalt nu hetzelfde, maar dan wel met nóg een TT-vogel minder. Nog straffere koek is dat. Belooft wat voor de komende jaren. Begrijpelijk dat Karel's telefoonlijn sinds Elst gloeiend staat.

Ook Gerritsen versterkt
Ook Hein Gerritsen maakt dit jaar een flinke sprong hogerop en belandt meteen in de top 5 van het algemeen klassement. Bovendien luidt het dat Gerritsen afgelopen maand augustus in Erpe-Mere nog “een paar aardige kweekvogels” voor extra versterking heeft aangeschaft. Wordt ook Gerritsen volgend jaar in Elst 2011 wellicht een kandidaat voor de top 3, die voor de rest van het peloton moeilijk te volgen blijkt ?
Het zal ons allerminst verbazen.
Tekst : Ivan Lievens
Tekstbewerking : Lester Lievens



Ivan Lievens
0032 (0)53 83 82 24

__________________________________________________________

woensdag 20 oktober 2010

Aanschaf van gouldamadines :
Goed begonnen = half gewonnen...of méér


Boerenwijsheid in een notedop
Het is een overbekend gezegde : Goed begonnen is half gewonnen. Is dat ook zo wanneer het specifiek over gouldamadines gaat...? Of is er meer...?








Vrij éénvoudig :

Zelf houden we er van wanneer we merken dat mensen zich voorafgaand breed geïnformeerd hebben omtrent ons hok, vooraleer contact te nemen. Waarom ? Omdat we dan meteen ook zekerheid hebben dat er van weerskanten over hetzelfde gepraat wordt. Onmiskenbaar een groot voordeel wanneer men weet welke indrukwekkende kenmerken typerend zijn voor Lievens gouldamadines, en hoe deze goulds zich verder positief onderscheiden van alle andere die er zijn.

Er is echter meer. Anders gezegd : daarbovenop is er nog ander soort voordeel voor elke geïnteresseerde die op een kweker toestapt om gouldamadines aan te schaffen. Want wie goed ingelicht naar een kweker toestapt, weet meteen ook welke kwaliteit hij van de aangeschafte kweekvogels mag verwachten.

Hierbij uiteraard van het grootste belang is op voorhand te weten of het hok sterke vogels huisvest, die voortkomen uit een natuurlijke aanpak.

Eens aangekomen op het hok, geeft men zijn ogen, neus en oren goed de kost. Gezonde vogels zitten zonder uitzondering altijd op een gezond hok; een gezond hok ruikt altijd fris en luchtig. Op een gezond hok is ventilatie prioritair zichtbaar en voelbaar. Gezonde vogels zitten zonder uitzondering strak in de veren, hebben heldere ogen en reine poten. Op een sterk hok treft men nooit duidelijke afwijkingen aan zoals kaalkoppen. Elk hok waar de eigenaar kaalkoppen als "normaal verschijnsel bij gouldamadines" gaat omschrijven, dient men best zo spoedig mogelijk achter zich te laten. Kaalkoppen zijn het ultieme symptoom van een zwak hok, welke verder ook de oorzaken daarvan zijn. Echt sterke gouldamadines zijn bovendien actieve maar tegelijk rustige vogels zonder nerveuze trekjes of schichtig vlieggedrag. Het zijn slechts enkele van punten die elke aanschaffer van goulds elke keer zal checken op het hok van aankoop.

Telkens wij op ons hok geïnteresseerde aankopers bewust zien rondkijken en de secundaire omgevingsaspecten checken waarin de vogels vertoeven, is dat meteen een geruststelling. Want pas dan willen we er van uitgaan dat de vogels die we afstaan, ook goed zullen terechtkomen, in de handen van een zorgzame aankoper.








Daarnaast uiteraard even vanzelfsprekend :

Uit 2 kleine speelgoedponies kan men nooit een breedgeschouderde Arabische volbloed kweken. Hetzelfde geldt voor gouldamadines :
• Wie smalle vogeltjes aanschaft, zal daaruit smalle vogeltjes kweken.

• Wie volformaat kweekvogels aanschaft, zal daaruit volformaat vogels kweken. Zo simpel is dat.

Vandaar is het bij aanschaf zonder meer verstandig om een vogel uit het eigen hok mee te nemen als referentiepunt en vergelijkingsmateriaal. Dergelijke direkte vergelijking ter plaatse geeft altijd meteen duidelijkheid inzake eventuele kwaliteitsverschillen. Bij aanschaf van gouldamadines is een goede voorbereiding in grote mate mede beslissend voor de resultaten achteraf.

De conclusie is vanzelfsprekend :
Inderdaad, wanneer het over gouldamadines gaat,
Goed begonnen is altijd meer dan half gewonnen.







Ivan Lievens
0032 53 83 82 24

__________________________________________________________

zondag 17 oktober 2010

Nog meer over voeding van zaadeters
Encore plus sur la nourriture de granivores
op / à www.vinkenier.be





VOEDING 1: zuur-base
VOEDING 2: eiwitbronnen
VOEDING 3: voederinsecten

VOEDING 4: vetzucht versus seizoensgebonden vetheid
VOEDING 5: hormonale connecties
VOEDING 6: Natuurlijke calciumbronnen

Naast de bovenvermelde directe voedingslinks hier op deze pagina, geeft het Lievens hok sinds kort tevens voedingsadvies op de Belgische site van de vinkenkwekers. In zijn functie van adviseur geeft Lester samen met Ivan bijkomende toelichting omtrent praktische vragen.

Geïnteresseerden maken gebruik van onderstaande link, om van daaruit vervolgens naar de rubriek "Voeding" te gaan.

Link naar de Belgische vinkensite

__________________________________________________________

woensdag 8 september 2010

RUBRIEK   KWEEKTECHNIEK , deel 4 :
Witborst allerwitst, egaal als sneeuw...
Hoe scoren ? en jaar na jaar blijven scoren ??


De "officiële stelling" :
"de witborst factor is een borstmutatie die 100% phaeomelanine reduceert"...


•  In de beschikbare randliteratuur is helaas tot op vandaag nog steeds te lezen : "de witborstfactor is een mutatie die de phaeomelanine uit de borst elimineert". Waarmee wordt aangegeven dat een (mannelijke) paarse borst alleen phaeomelanine bevat die, eens volledig weggereduceerd door de witborstfactor, een hagelwitte borst achterlaat zonder enige aanwezigheid van andere pigmenten. Hetgeen uiteraard onjuist is. En vervolgens verwarring creëert. In veruit de meeste (mannen-)paarsborsten zit massaal bruin phaeomelanine met daarnaast een geringe tot zeer minieme hoeveelheid eumelanine in bruin en/of zwart. In de regel ontbreekt bij het grootste deel van deze (weinige) borst-eumelanine de laatste oxidatietrap (naar zwart). Toch zijn er daarnaast tevens genoeg mannenborsten die een minimale fractie zwarteumelanine meedragen.

•  Met andere woorden : in de meeste gevallen oxideert slechts een minieme fractie van de weinige eumelanine aanwezig in de borst verder naar zwart. Deze borstphenotypes met een minieme fractie door- geoxideerde zwarte eumelanine worden door toeschouwers en/of keurders in praktijk vaak optisch omschreven als "de allerdiepste paarse tint, met een metaalachtige glans getooid". Die gould- amadines in kwestie omschrijven wijzelf al jaren als vogels met volpigment-borsten : massaal (bruine) phaeomelanine + relatief weinig bruine eumelanine + miniem aandeel zwart eumelanine. Ook op de keurderstafel laten dit soort donkerpaarse borsttinten zich optisch zeer duidelijk onderscheiden van de eumelanine ontberende paarsborstphenotypes. En jawel, ook al zijn er vandaag de dag via selectie dus tevens heel wat paarsborstmannen met borsten die vrijwel geen eumelanine (tot absoluut geen eumelanine meer bevatten -noch in bruin, noch in zwart-), een goed werkende witborstfactor werkt ter hoogte van een volpigment-borst steeds 100% op alle pigmenten, bruin en zwart.

Wanneer het mis loopt :
2 soorten vlekkerigheid of "vuilheid" in de borst : lila of blauw

•  Bij onvolledig doorwerkende witborstfactoren blijven de ene keer restanten van bruinpigment achter in de borst (dan registreert het oog paarse/lila vlekkerigheid tot bruinachtige dofheid),
•  de andere keer zal een onvolledig werkende witborstfactor minimaal zwartpigment achterlaten (dan ziet het oog blauwachtige vlekkerigheid tot grijsgrauwachtige dofheid).

Voorbeelden van borsttypes met resterende pigmentaanslag :

Links & rechts
vogels & foto's
van
Eric ter Heerd
uit
Heeswijk-Dinther.

Zitstok is wit,
vergelijk met
beide borsttinten

2 X   uitvergroten   en   inzoomen   door   op   de  foto's   te   klikken.



Wie wil   "witter-dan-wit"   kweken ? (en blijven kweken)
•  Wie de allerhelderste sneeuwwitte borsten wil gaan kweken, -en met constant helder resultaat blijven kweken- start met "volle" paarsborsten die zowel (voluit phaeomelanine-) bruin- als (minimaal eumelanine-) bruinpigment en/of zwartpigment bevatten.

•  !! Attentie !! : Paarsborstmannen die de bekwaamheid ontberen om een minimale hoeveelheid eumelanine in hun borstbevedering te stapelen, zullen wanneer gebruikt in de witborstkweek, globaal gesproken minder helder ogende witte borsten tot zelfs ietwat egaal dofwitte borsten opleveren, zelfs bij een op zich perfekt 100% werkende witborstfactor.

•  Witte borsten van poppen gekweekt uit deze eumelanine-onbekwame lijnen zullen nog vlugger een minder helderwitte tot dofwitte borsttint laten registreren. Keurders zien deze vogels regelmatig tussen de andere op tafel verschijnen. Naast wit en sneeuwwit, is er tevens dofwit-grauwwit, inzonderheid het vlugst opvallend vaststelbaar bij poppen uit deze lijnen. Eénmaal op de keurderstafel naast elkaar gepresenteerd, zijn de verschillen onmiskenbaar zichtbaar voor aandachtige keurdersogen.
In de marge : Lezen mag, plagiëren niet.
Zoals meestal het geval met technische beschrijvingen en analyses door Lievens Sr., is ook de inhoud van dit artikel in geen enkel andere bron terug te vinden. Voor alle door Ivan Lievens geschreven stukken geldt copyright, tekst op deze gouldsite inbegrepen.
Wat de kweker met vlekkerige of dofwitte borsten doet, mag elk voor zichzelf uitmaken. Wees overigens bij aanschaf van kweekvogels absoluut zeker wat je precies in huis haalt. Achteraf is het altijd te laat de put gedempt, wanneer het kalf verdronken is.

En omgekeerd : Goed begonnen is (altijd meer dan) half gewonnen. Het kweek- materiaal waarmee men start, betekent steeds het verschil tussen scheve achterdeurtjes kweken, of topvogels kweken.



Tekst : Ivan Lievens
Tekstbewerking : Lester Lievens
© Lievens


__________________________________________________________

maandag 30 augustus 2010

De pagina die je in deze blog zoekt bestaat helaas niet langer


Reden : opzegging van lidmaatschap SNGN

De afgelopen 8 jaar is continu gebleken dat de werkwijze binnen de SNGN niet langer trouw blijft aan de oorspronkelijke waarden en intenties van de SNGN-oprichters. Derhalve ook niet langer overeenstemt met de doelstellingen die wij inzake natuurlijke kweek van gouldamadines nastreven op het hok in Erpe-Mere, zijnde
• Geen eieren rapen – geen pleegbroed
• Geen incestueuze inteelt
• Geen gebruik van antibiotica en chemo

Deze essenties worden binnen de SNGN in almaar toenemende mate met de voeten getreden.
Na 17 jaar lidmaatschap heeft het Lievens-hok vanaf januari 2013 formeel afstand genomen van de SNGN, door opzegging van lidmaatschap.



Meer over kader en context...
Editoriaal over het dwangmatige gedrag van antibiotica-verslaafden in de gouldliefhebberij

zondag 22 augustus 2010

Gouldjes in fabeltjesland, deel 3 :
Chemische goochelaars en
preventieve zelfmedicatie



Hierna een fragment uit de boekenreeks “Gouden Gouldjes” deel 2, hoofdstuk 3, “ Amadine van de toekomst “ :

Subtitel : “Witte Tita-tovenaars en zwarte magiërs”


Een middeleeuws magister-alchemist had het beslist niet voor mogelijk gehouden dat vandaag de dag zogenaamde “gould-liefhebbers” het zogenaamde “dierenwelzijn” heel vaak “preventief verzekeren” (sic) vanuit de bio-industriële norm van industriële chemo die over plant en dier wordt uitgestort.


Indien een dergelijke middeleeuwse genezer met al zijn beperktheden die hedendaagse praktijken kon aanschouwen, dan ware zijn verbouwereerde conclusie ongetwijfeld dat hij als middeleeuwse drankjesbrouwer, met meer gezond verstand handelde dan de doorsnee chemoverslaafde “lief-hebber” die vandaag “preventieve zelfmedicatie met chemische middelen” (sic) op collectieve basis toepast op geheel de hokpopulatie.

"Zelfmedicatie vanuit oprechte bezorgdheid”, zo luiden alle verslaafde gebruikers. Oprechte bezorgdheid ten bate van wie ? Ten bate van de vogels...? of ten bate van de verstrekkers....? Waarbij alle rede en redelijkheid meestal helemaal verdwenen blijkt. Ook al werd aanvankelijk meestal gestart met curatieve bedoelingen voor individuele behandelingen. Om direct nadien tot de bedenking te komen “dat men best toch wel het zekere voor het onzekere neemt”, ja toch....?

En daar komt even later reeds de allereerste preventieve actie aan. Voor gans het hok, dus collectieve behandeling. Want in alle geval toch beter te voorkomen dan te genezen (sic), zoveel is zeker…ja toch... ?

Voorwaar al bij al een enorme verrassing wellicht voor

allen die het ene moment nog dachten te spreken

over “genees-middelen”, eerder dan

over “ziektevoorkomings-middelen”, even nadien
.


Eens een chemo-gebruiker mentaal zover naar “verondersteld zelfbehoud” (sic) via preventieve chemo-actie is geëvolueerd, is de verslaving ingezet. En onomkeerbaar. Zowel voor de verslaafde kweker zelf, als voor elk die er vogels aanschaft. Vanaf hier blijkt een terugkeer naar de vaak beenharde realiteit niet langer vanzelfsprekend. Vandaar zeer begrijpelijk alle halsstarrigheid vanwege kwekers-gebruikers, met tegelijk hun niet aflatend zoeken naar excuses, typerend voor elke vorm van verslaving.

Voor de meeste chemo-gebruikers betekent zulks het begin van het einde. Vooral het einde voor de veerkracht en levenskracht van hun gehele hokpopulatie. Want de gevolgen zijn voorspelbaar :

•      Gestadige daling van de natuurlijke immuniteit van elk en iedere vogel binnen het bestand, langzaam maar zeker.

•       Gekoppeld aan een verhoogde en versnelde resistentie van ziekteverwekkers, die via ettelijke mutaties binnen het vogellichaam, hun weerstand tegenover de chemo-aanvallen stap voor stap hebben opgedreven.

•       Daarbij niet enkel levenskracht en weerstand van individuen steeds verder uithollend, maar tegelijk de algehele soortsterkte doorheen het ganse hok ondermijnend.

•       Plus daarnaast tegelijk de enorme belasting/vergiftiging van het milieu, door de verschillende tienduizenden kilo's chemische varianten die deze categorie lief-hebbers samen -alleen al in België en Nederland- jaarlijks over de door hun gehouden vogels en hun voedselplanten uitstorten. Chemo die even later via de ontlasting terugkeert in de bodem en de vervuiling aldaar jaar na jaar steeds dodelijker maakt voor mens en dier. Kruipende vergiftiging niet alleen dus óp het hok zelf, maar tevens daarbuiten.


Het besluit van Marshall en Sammut is aldus ondubbelzinnig correct :
Lang alvorens die chemo-gebruikers het goed en wel in de gaten hebben, blijven zij zitten met een hok vol vogels waarbij zelfs de allerlichtste infectie mogelijk tot catastrofale gevolgen met epidemiologische effecten leidt. Mogelijk voor de algehele hokpopulatie.

Vandaag voelen tal van gouldliefhebbers zich geroepen om "zichzelf veilig te stellen (sic) via gebruik van chemo". Op slag worden zij chemische Ali's vanuit kortzichtigheid en eigenbelang. "Want hé... anderen doen het toch ook nietwaar..." Toch kan het ook éénvoudig anders, geheel zonder industriële chemo. Alles begint met onverdorven sterke kweekvogels, en een gezonde dosis inzicht vanwege de kweker die vogels gaat aanschaffen. Gezond verstand behoort toe aan hen die het gebruiken.
Aldus sprak de Witte Tovenaar. Aandachtig heb ik geluisterd. En alle zwarte chemo-magiërs met hun duistere fabeltjes voorgoed wandelen gestuurd. Einde fragment)

Chemische Ali's die vogels doordrenken met chemo,          geven onveranderlijk als eerste uitleg en verweer : "Ik zou wel anders willen, maar het kan niet anders; 't is niet mijn eerste keuze, maar ik moet wel". Eén van de vele sprookjes uit het grootboek "Gouldjes in Fabeltjesland". Want er is altijd die open keuze. De keuze om te starten met sterke, ongemedicamenteerde vogels die niet afhankelijk zijn van chemische trucage.

Want uiteraard ook hier geldt :
"Goed begonnen is altijd meer dan half gewonnen
."


Tekst : Ivan Lievens
Tekstbewerking : Lester Lievens


__________________________________________________________

zondag 6 juni 2010

HET VOEDINGS TECHNISCH LUIK , deel 6 :
Natuurlijke anorganische calciumbronnen
voor eileggende gouldamadines


De polemiek

De polemiek of eierschelpen al dan niet deel mogen uitmaken van zachtvoer, is vaak te lezen. Zowel in anekdotische verhalen als in de zogenaamde “ernstige publicaties”. Of, dat vogels eerder sepia en grit als eerste anorganische calciumbronnen zouden dienen op te nemen ?? Wat kan er, mag er, en moet er ? En wat niet ? Maar vooral : waarom ? Wat is hier ter zake ? Hierna een kort overzicht van oriëntatiepunten in kwestie :

•    Eierschelp mag zonder probleem grofjesweg door het zachtvoer gemixt, welk type zachtvoer dat ook is. Krijgen de vogels meteen een extra marge aan opneembaar calcium ‘ in absolute evenwichtsformule ’. Logisch ook, het betreft hier immers een kalkschelp die van oorsprong speciaal ontworpen werd voor constructie van een ei. Een dergelijke kalkbron grof verkruimeld door het zachtvoer geeft een marge die leggende poppen de gelegenheid biedt om periodiek, uitgelezen calciumverbindingen op te nemen naar noodzaak. De keuze aan de vogel laten, blijft steeds het meest aanbevelingswaardig. Enkel op die manier kunnen vogels zelf instinctief en naar behoefte kiezen, niet of wel meer calcium opnemen, -en zo ja- wanneer. Kwekers die menen slimmer te zijn dan alle vogelinstincten samen, zijn er echter ook, naast andere kwekers. Tot welke groep behoort U ?

• Calcium overmaat door homogene supplementering in zachtvoeders, en desgevolgende gedwongen opname, heeft meerdere negatieve gevolgen. Disproportioneel te veel calcium homogeen in zachtvoer zal uiteindelijk resulteren,

1.   zowel in eieren met brozere en/of dunnere eischaal,
2.   als tevens in eischalen waarvan de omsluitende
      opperhuid gebrekkig is of helemaal ontbreekt (met meer
      geïnfecteerde / afstervende embryo’s als gevolg),
3.   als mogelijk ook in zogenaamde “windeieren”, waarbij
      enkel de 2 binnenvliezen de eimassa omsluiten (en de
      dubbele eischaalwand plus opperhuid totaal ontbreekt).
4.   Calcium overmaat heeft daarnaast een negatieve invloed
      op de hormonenhuishouding (met afwijkend
      voortplantingsgedrag van kweekvogels als gevolg),
5.   zowel als negatieve invloed op de vettenregulering.

•    Het leggen van 1 ei vraagt van de pop (ter grootte van plusminus een kanarie) ruwweg 20% van de totale beschikbare calcium- lichaamsreserve, voor elk gelegd ei, elke keer weer. Deze shock-onttrekking van calcium aan het lichaam kan op korte termijn in geen enkel geval zonder neveneffecten optimaal gedekt worden door enkel calcium uit grit of sepia , om meerdere redenen .

•    Bovendien is daar tegelijk de vaststelling dat alle zachtvoeders die integraal alle calciumbehoeften voor herhaaldelijke ei-vorming homogeen en totaal dekken, even later na de eileg per definitie net iets te rijk blijken te zijn aan calcium om doeltreffend te kunnen blijven voor de rest van de broed- en opfokperiode, zonder daarbij hormonale disbalans dreigen te veroorzaken. Maw blijft het dus steeds aangewezen om naast een zachtvoer met verantwoorde calciumgehaltes, tevens aanvullende calciumbronnen van organische en anorganische aard te verstrekken waar het vogellichaam op korte termijn rendabeler kan mee omspringen, periodiek en naar behoefte.

•   Overigens bevatten eierschelpen niet enkel calcium, maar logischerwijze tevens alle andere benodigde mineralenverbindingen in de meest perfekt afgemeten verhoudingen voor dubbel gelaagde aanmaak van een eischaal. Hetgeen de logica zelf is voor wie bedenkt met welk doel de calciumverbindingen in eierschelpen gemaakt zijn, en door wie. Op ons hok verkruimelen we de eischaal mee in het zachtvoer, vanaf opkooiing van de koppels tot de pop haar voorlaatste ei gelegd heeft. Nadien enkel opfokvoer zonder vergruisde eierschelpen.

•    Daarnaast zijn er in de handel ook de zogenaamde “vloeibare calciumbronnen” die de jongste jaren naarstig gepromoot worden . Voor de vogels in kwestie die ermee bediend worden echter ook met meerdere “neveneffecten” op termijn. Daarover later meer in een aparte bijdrage.

•    Sepia aanbieden blijft altijd aangewezen, ook al mogen sepia noch grit idealerwijze nooit de allereerste calciumbronnen zijn. De meeste vogels die eierschelpen krijgen, blijven sepia overigens mondjesmaat opnemen. Sepia is immers veel meer dan louter een calciumbron. Kleine fracties hiervan laten opnemen, bezorgt vogels ruim voldoende van de brede waaier aan stofjes die sepia bevat. Deze elementen werken globaal stofwisselingsondersteunend en immuunstimulerend.

•    Anderzijds is voor opname door de vogel het eerste limiterende bestanddeel in sepia wel degelijk natrium. Hier kan geen enkele eivormende / leggende pop naast kijken. Hoezeer de schelpen ook uitgeloogd zijn, elke sepiaschelp bevat verhoudingsgewijs massaal natrium in chlorideverbinding. Te veel zout opnemen is geenszins een zegen voor het metabolisme, en dan al zeker niet voor eivormende / leggende poppen. Zoveel weet iedereen. Dus zal elke pop instinctief haar opname van sepia beperken navenant aan de maximale dosis zout die haar lichaam kan verdragen. Zo simpel als dat.

•    Om deze en andere redenen is het aangewezen om eileggende poppen naast sepia, ook de beschikking te geven over andere natuurlijke mineralenbronnen. En dan zegt het gezond verstand niet in de eerste plaats “grit”, maar wel al gauw “leem en klei”, naast de vanzelfsprekendheid van (telkens vergruisde, nooit tot poeder gemalen) eierschelpen. Groene klei bevat ruwweg 20% calcium, na silicium het sterkst aanwezige element, navenant gebufferd door passende hoeveelheden magnesium e.a..

•    Om de via verschillende wegen opgenomen calcium voor het vogellichaam makkelijker en rendabeler beschikbaar te maken voor eischaalvorming, zal elke verstandige kweker het niet nalaten om gedurende diezelfde periode van eivorming kleine fracties groene planten / driekwartrijpe grassen te verstrekken. Voor deze groene fractie in het voedingspakket van eileggende poppen –met het oog op rendementsvolle kalkassimilatie voor eischaalvorming - bestaat er maar één natuurlijk alternatief dat even rendabel werkt, nl kiemen. Al de rest is van tweede rang en orde.

Beknopt:

Het valt aan te raden om in geen geval extra calcium voor eivormende poppen homogeen (poedersgewijs) onder het zachtvoer te gaan mengen. Op deze wijze schrapt de fokker voor zijn kweekvogels elke mogelijkheid tot keuze om periodiek meer of minder calcium op te nemen. Die mogelijkheid tot keuze blijft wel behouden wanneer eierschelpen grofweg door het zachtvoer gemixt worden.
Beste bronnen voor opname van anorganisch calcium door zaadeters zijn achteréénvolgens : Klei(korrel), leem, eierschelpen, vervolgens pas sepia en grit. Voor de meest optimale kalkassimilatie is meer nodig dan louter een gepaste dosis D3. Iongebonden “vlugge” mineralen uit plantaardige bronnen zijn voor eileggende poppen een grote hulp voor vlotte calciumresorptie bij eischaalvorming. Maar dat hadden slimme fokkers uiteraard al lang voor zichzelf uitgemaakt.

Tekstbewerking : Lester-Lawrence Lievens -
lievens[.]lester[AT]gmail[.]com
Tekst : Ivan Lievens   [alleen telefonisch - geen mail]


__________________________________________________________

zaterdag 10 april 2010

HET VOEDINGS TECHNISCH LUIK, deel 5 :
Voeding en hormoonhuishouding bij goulds
met het oog op stabiele kweekresultaten


Hierna de eerder genoemde mini-synthese van enkele van de meest elementaire verbanden tussen voeding en hormonaal bepaald sociaal gedrag bij gouldamadines, met het oog op stabiele kweekresultaten.

Korte samenvatting
Om hormonen te kunnen maken heeft het gouldlichaam welbepaalde bouwstoffen en hulpstoffen nodig. Hetzelfde geldt voor onderhoud van het zenuwstelstel dat in directe verbinding staat met het hormoonstelsel. Teneinde vlot te kunnen blijven functioneren heeft het zenuwstelsel in de eerste plaats nood aan verschillende types B-vitamines, gekoppeld aan specifieke elementen uit hoogwaardige vetstructuren. Daarnaast zijn tevens een resem van gevarieerde bio-actieve hulpstoffen onontbeerlijk, voor gouldamadines idealiter vooral te verwerven via grassen en overige bronnen uit groen en/of fruit. De eerstgenoemde categorie hulpstoffen, de B-vitamines, dienen voor een optimale werking van het zenuwstelsel in constante hoeveelheden aanwezig te blijven. Dus dienen ze dagelijks via de voeding aangereikt, daar het lichaam zelf geen lange stockering van wateroplosbare vitamines voorziet. Hetzelfde geldt in enigszins mindere mate, voor de genoemde specifieke elementen uit vetstructuren. De tweede genoemde verzameling hulpstoffen (de zogenaamde "bio-actieve hulpstoffen"- vooral uit verse plantaardige bronnen) zijn idealerwijze in aanzienlijke grotere fracties noodzakelijk dan wat algemeen door kwekers wordt gehanteerd in voeding voor zaadeters. Met andere woorden is het louter een vaststelling, dat deze bio-actieve hulpstoffen uit verse plantaardige bronnen op de meeste hokken - dag aan dag- doorgaans in te geringe mate aanwezig zijn in het voedingsregime.

Een vlot functionerend hormoonstelsel heeft daarbovenop dan ook weer nog andere specifieke stoffen nodig. Zoals hierna stapsgewijze beschreven.


Verder van belang te weten :

•     De eerste grondstof voor hormonen zijn aminozuren of eiwitten. Hormonen worden continu geneutraliseerd/geïnactiveerd, afgebroken en via de lever met de gal of via de nieren met de urine uitgescheiden. Vernieuwing door herhaalde aanmaak is derhalve noodzaak.
•    Hormonen beïnvloeden de stofwisseling via het op gang brengen, versnellen of afremmen van bepaalde processen in de doelwitorganen.
•    Hormonen zijn aanwezig in het bloed in uiterst kleine hoeveelheden en zijn vaak gebonden aan eiwitmoleculen met een transportfunctie.
•     Hormonen worden afgegeven als antwoord op een specifieke prikkel. Afhankelijk van elektrische stimulatie of concentratie van hormonen of andere stoffen in het bloed geeft een hormoonklier minder of meer hormoon af.
•     Kleine hoeveelheden hormoon kunnen opvallende veranderingen teweegbrengen in het fysiologisch functioneren, en tevens het gedrag van individuen ingrijpend beïnvloeden.


De goede werking van het endocrien systeem is afhankelijk van :

• de hoeveelheid circulerende hormonen (niet te hoog of niet te laag);
• de beschikbaarheid van grondstoffen voor aanmaak van hormonen;
• de beschikbaarheid van hulpstoffen;
• het aantal receptoren (aanlegplaatsen aan het oppervlak van de cel);
• de hoeveelheid "communicatiestof" geproduceerd in de doelcellen;
• de hoeveelheid metabolieten of hormonen gesynthetiseerd in de doelcellen;
• de goede werking van het "feedback-mechanisme" (proces van terugkoppeling met als functie de vereiste fractie hormoon in het bloed te bewerkstelligen).

Over alle processen heen blijft de hypofyse (zelf aangestuurd door de hypothalamus) ten aller tijde het meest prioritaire regelorgaan van de hormonenhuishouding; het is als het ware de hoofdcentrale van waar alle commando’s uit gaan naar alle overige hormonaalklieren die in het lichaam rechtstreeks of onrechtstreeks betrokken zijn bij de voortplanting via aanmaak en afscheiding van hormonale secreties. Het opstarten van een actieve hypofyse is via allerlei biochemische processen binnen het vogellichaam –in het bijzonder bij gouldamadines- afhankelijk van beschikbaarheid van eiwitten, zowel kwalitatief als kwantitatief. Eiwitten -en dus aminozuren- moeten voldoende (precies genoeg, vooral niet te veel, en in de juiste vormgeving) en gevarieerd aangeleverd worden (verschillende dierlijke en voor gouldamadines tegelijk vooral ook plantaardige eiwitbronnen). Voldoende vitaminen, mineralen (alweer precies genoeg, best van natuurlijke oorsprong, en zeker niet éénzijdig te veel), tesamen met een resem andere bio-activieve hulpstoffen zijn absolute noodzaak voor het aanmaken en transporteren van hormonen, zowel als voor overdracht van neurologische prikkels. Om bijvoorbeeld de hypofyse en de bijnieren juist te kunnen laten functioneren moet het lichaam continu beschikking hebben over voldoende pantotheenzuur (B5). De schildklier is daarentegen afhankelijk van voldoende jodium (en tyrosine = aminozuur). De daaropvolgende dejodering van thyroxine (= hormoon) is afhankelijk van voldoende selenium. Dan pas kan de lever zijn werk doen. De thymus en de mannelijke geslachts- hormonen kunnen niet fatsoenlijk functioneren zonder retinol (vit.A) en cobalamine (B12). De vrouwelijke geslachtsorganen hebben dan weer juist met name nicotinezuur (B3) en Pyridoxine (B6) nodig. Op haar beurt komt de alvleesklier sowieso in de problemen wanneer er niet voldoende ascorbinezuur (vit. C) dag aan dag wordt aangevoerd en continu beschikbaar is. Waarbij even later de driehoekswerking pancreas-bijnieren-hypofyse onder druk kan komen te staan in geval van onregelmatige aanvoer van vitamine C plus een aantal actief bufferende hulpstoffen van plantaardige oorsprong. Gevolgen van een scheefgetrokken driehoeksverhouding tussen pancreas, bijnieren en hypofyse leveren uiteindelijk vaak gouldamadines met ondermeer een voorbeschiktheid en aanleg voor suikerziekte en/of vetzucht, slepende rui of ruistop, of hoge tot zeer hoge stressgevoeligheid, of dik bloed, of hartstilstand, of afwijkend sociaal gedrag, of afwijkingen in voortplantingsbereidwilligheid, in nestzorg, in voedstergedrag etc.

Naast hulpstoffen onder de noemer "mineralen en vitamines", leveren plantaardige bronnen als grassen, onkruidplanten en zaadkiemen, tevens een waaier van andere bio-actieve componenten die cruciaal zijn voor een vlotte hormonaalwerking op termijn, wil men vrij blijven van afwijkingen in het voortplantingsgedrag van gouldamadines.
Afsluitend nog aan toe voegen dat klieren en organen geen van allen hun werk goed doen als ze niet voldoende magnesium, zink en tocoferol (vit.E) in onderling corresponderende hoeveelheden, tegelijkertijd in de buffers ter beschikking hebben.

Korte conclusie
De conclusie is aan diegenen die zich vandaag vogelkweker willen noemen.
Allen die vandaag blijven verkondigen “dat het gemakshalve volstaat om een kartonnen doos eivoer plus extra 'kweekvitamine' E te geven om goed te gaan kweken” (sic), begrijpen dat het gemak in dit geval de mens dient maar geenszins de vogels. Hormonale samenhang en stabiele kweekresultaten stoelen op “de juiste bouwstoffen en hulpstoffen, in de juiste corresponderende hoeveelheden, op de juiste ogenblikken”. Die “juiste corresponderende hoeveelheden op de juiste ogenblikken” zijn strikt verbonden met de klimatologische realiteit op het hok, zowel als strikt verbonden met de aangehouden kweekcycli op basis van optimale dag- en nachtlengtes. Elke gouldkweker weet dat de kortste dag in noordelijk Australië op jaarbasis 10 uur en 58 minuten beloopt. De langste dag van het jaar duurt in het Northern Territory 13 uur en 17 minuten. Praktijkafgeleiden op het hok dienen in deze zin altijd navenant te zijn. Op het Lievens-hok worden kweekdaglengtes gehandhaafd tussen 11,5 en 12,5 uur. Daar de nachten dus niet alleen vrij lang maar in winterse indoor-koudbroed uiteraard ook vrij “koel” dienen te zijn (in elk geval koeler dan aangehouden dagtemperaturen), worden er niet enkel vanzelfsprekende en natuurlijke aanpassingen voorzien in het voedingsmenu (wat de vogels voorgeschoteld krijgen), maar ook in het voedingsregime (wanneer ze specifieke voeding voorgeschoteld krijgen – met andere woorden is er dus “overdag-voeding” en daarnaast tevens “avondvoeding”)

Met andere woorden, voeding met “afwisseling in evenwicht” is noodzaak, met accenten waar en wanneer nodig. Pas dan kunnen stabiele kweekresultaten beoogd worden, over de jaren heen. Met daarbovenop een verlengde levensduur van de kweekvogels. Pas dan en alleen dan. Zeker wanneer het over gouldamadines gaat; gouldamadines die uitgesproken eiwitgevoelige vogels zijn. Commerciële vogelvoeding is daarbij op termijn nooit zaligmakend. Zoveel weet iedereen.

In de marge
"Ideale totaalvoeding" voor gouldamadines is nooit hetgeen wat commerciële spelers aan hun klanten voorstellen. Overigens is dat in praktijk niet of nauwelijks haalbaar. Commerciële vogelvoedingproducenten verschaffen aan liefhebbers op de eerste plaats “gemaksvoorzieningen”. De rest is voor de verantwoordelijkheid van de kweker. Ook al bestaan er vandaag mensen die verkondigen dat de voeding van de toekomst in een kunst-korreltje zit. "Volledige voeding" uit een pak of een zak, die in één klap alle specifieke behoeften over alle wisselende seizoenen dekt, bestaat niet. Overigens is het een quasi-onmogelijkheid, in praktijk vrijwel onhaalbaar, want "het zou onbetaalbaar worden".

Het is de kweker zelf die stapsgewijs dient te voorzien in de specifieke voedingsbehoeften eigen aan seizoen en situatie. In matigheid en regelmaat, met accenten waar en wanneer nodig. Met het oog op stabiele termijnresultaten. Lange-termijn-resultaten.

Tekstbewerking : Lester-Lawrence Lievens
Tekst : Ivan Lievens
0032-(0)53 83 82 24

__________________________________________________________