Pagina's

zaterdag 27 maart 2010

HET VOEDINGS-TECHNISCH LUIK, deel 4 :
Vetzucht versus Vetheid
bij gouldamadines


Inleiding

Een vaste rubriek op voordrachten en lezingen door Ivan Lievens is “Ornithologische media, informatie en desinformatie”. Geheel niet zonder aanleiding, wanneer vrijwel doorlopend is vast te stellen met welke   verwarring   stichtende   inhoud   bepaalde    "anekdotische publicaties" zonder verificatie blijven verschijnen.

Naast anekdotische fictieverhalen binnen het gouldcircuit, zijn daar eveneens de zogenaamde "verklaringen vanuit autoriteit". Zoals onder meer commercieel getinte uitspraken van professionele voedingsfabrikanten, waar wenkbrauwen spontaan van gaan fronsen.

Uitspraken als axioma’s

In het gouldmagazine “Het Spectrum” viel recent de verslaggeving te lezen van de woorden gesproken door een vertegenwoordiger van een  vogelvoedingsproducent.     Als    commercieel   professioneel blijkt deze spreker -met betrekking tot vetzucht bij gouldamadines-, een geheel eigen invalshoek te verkondigen.

2 veelzeggende citaten uit het verslag :

1.   “Op een éénvoudige manier kunnen we de vogels (gouldamadines) aansporen om minder te gaan eten. Dit doen we door het proteïnegehalte in het voer te verhogen zonder het vetgehalte te verminderen.......
Kijk maar eens in de sport bij de wielrenners wat zij eten.”

2.   “Soms hoor je wel eens kwekers vertellen dat ze hun te vette TT-goulds of kweekvogels een tijd zonder of met weinig drinkwater plaatsen. Let wel dit kan ...”

Beide uitspraken zijn typerend voor een strikt klassiek- theoretische basis; uitspraken die pertinent feitelijkheden loskoppelen uit hun context. Om vervolgens het grote referentiekader onbeschouwd te laten,  al  dan  niet  onbewust.     Uit   vaststellingen   blijkt dat   dergelijke   uitspraken   een   dwaalspoor   uitzetten   voor nietsvermoedende liefhebbers. Een dubbel dwaalspoor dan nog, hierboven hapklaar geserveerd door middel van simplistische vergelijking met sportvoeding voor mensen. Precies daar waar het absolute referentiekader voor de gouldamadine in de eerste plaats de seizoensmatige verbondenheid is waarop haar levensritme en verder tevens haar hele wezen drijft : bioritmisch en instinctmatig, met hormonaal triggermechanisme.
Want een wielrenner zit nu éénmaal niet te wachten op het regenseizoen om hormonaal te activeren, vervolgens op zijn fiets te springen en werkinspanningen tot voortplanting te leveren. Een gouldamadine inderdaad wel. In deze context vogelvoeding gelijkschakelen met mensenvoeding levert van bij de start meteen een incorrect referentiepunt met vergelijkingen die niet alleen beperkte inzichten vanwege “vogel-professionelen” blootleggen. Meer nog, indien toegepast zijn dergelijke adviezen tevens op termijn zonder meer gezondheidsbelastend voor de gouldpopulatie op het hok in kwestie. Verder in deze synthese wordt duidelijk waarom.

Vooreerst uitspraak 1 :

“Gouldamadines aansporen om minder te gaan eten door extra eiwit te gaan supplementeren.” (einde citaat)

Minder eten door procentueel meer eiwit dus. Soms inderdaad waar voor bepaalde (sport) mensen. Altijd de doodsteek voor de kweekprestaties en gezondheid van gouldamadines.

Teneinde binnen een nuchter realisme te blijven, is er om te beginnen de wetenschap dat gouldamadines levend op normale bioritmes (zonder verstoring) dienen te kunnen eten naargelang de omgevingsinvloeden en seizoensmatigheid hen aangeeft.

Uitgesproken eiwitgevoeligheid

Vervolgens is daar tevens de uitgesproken eiwitgevoeligheid van de gouldamadine als soort. Wat kortweg betekent dat zelfs een minieme 1% à 2% dierlijk eiwit te veel in het dagelijkse voedingsstramien van elke gezonde gouldamadine, op termijn niet alleen zal leiden tot chronische eiwitvergiftiging, vlugger dan bij andere soorten. Tevens is er in dat geval de vaststelling van tal van stofwisselingsstoringen, gedragsafwijkingen en/of niet-specifieke ziektebeelden die "onverklaarbaar opduiken". Chronische eiwitvergiftiging betekent ten andere ook meteen dat de gouldpopulatie ondertussen voortdurend blootgesteld blijft aan hormonale instabiliteit, door de impact van overmatige eiwitverwerking op het stelstel van hormonale klieren en organen. Waarbij de kweker in praktijk geconfronteerd wordt met nog meer “onbegrijpelijke sociale gedragsafwijkingen” vanwege de gouldamadines in kwestie. Alles is verbonden.

Realisme luidt verder :

Een gezonde gouldamadine in een gezonde huisvesting zet slechts 1 maal per jaar spontaan vetopslag aan. Met name precies wanneer de geslachtsdrift wegebt door langzame sluiting van de hormonaalklieren. Gouldamadines realiseren deze vetopslag net voor de rustfase idealerwijze uit grondstoffen van plantaardige origine, met name in hoofdzaak uit omzetting van makkelijk verteerbare complexe suikers, vooral afkomstig van zetmeelrijke zaden (bijvoorbeeld grassen). Dat is de aard en aanleg van de gouldamadine vanuit haar evolutie binnen het Australische bushbiotoop. Precies vandaar ook haar typering als typische "grasvink".

Precies daarom ook zijn gouldamadines die in de kweek of in de rui zitten, altijd slank tot zeer slank, met matige tot minimale vetreserve dus, mede afhankelijk van gemiddelde omgevingstemperaturen. Gouldamadines die hier individueel van afwijken door extra vet op te slaan terwijl de rest van de populatie minimale vetreserves hanteert, vertellen de kweker dat hun stofwisseling één of meerdere mankementen vertoont. Met andere woorden vertellen deze gouldamadines, ofwel dat ze ziek zijn, ofwel dat ze ziek gaan worden. Dit soort vetheid heet vetzucht. Het vindt ofwel zijn oorzaak in de afwijkende genetische aard en aanleg van de vogel, ofwel in omgevingsgerelateerde stofwisselingsstoringen, bvb in eerste instantie als gevolg van éénvoudigweg gebrekkige individuele huisvesting. Of in de tweede plaats als gevolg van infecties of andere lichamelijk belastende factoren, al dan niet direct symptomatisch vaststelbaar. Vetzucht is derhalve geheel wat anders dan spontaan-hormonaal gedefinieerde, periodieke aanleg van vetreserves naar de rustperiode toe.

Met andere woorden

is daar de éénvoudige vaststelling dat gezonde gouldamadines zonder afwijkingen in hun metabolisme, sowieso vanzelfsprekend “vet worden” op het ogenblik dat zij in hormonale rust gaan. Zo zit een gouldamadine nu éénmaal in mekaar. Tijdens die rustperiode behoort een gouldamadine vet te zitten. Op dat moment extra eiwit aan de gouldamadines gaan opduwen, verstoort niet alleen de werking van de hormonaalklieren, met alle gevolgen vandien. Maar zorgt in het darmstelsel tegelijk voor een berg restafval afkomstig uit incomplete eiwitverwerking; onverwerkt verteringsafval dat op voortdurende wijze de darmfunctie op vele niveau's belast. Alweer met alle gevolgen vandien.

De conclusie is louter vaststelling :

Met uitzondering van de rustfase zal een gezonde gouldamadine altijd matig slank tot zeer slank zitten. Goulds die van dit beeld afwijken, zijn vogels waar op één of ander niveau in hun stofwisseling wat aan mankeert. En wat ook de eventuele remedie voor een dergelijke zieke gould met stofwisselingsmankementen mag zijn, in alle geval zal elke dergelijke, eiwitgevoelige gouldamadine die op dat moment “meer eiwit” wordt opgeduwd, er alleen maar zieker van worden.

Waarbij uitspraak 1 gewogen, en te licht bevonden is.

Dan is er nog uitspraak 2 :

“Vette TT-goulds of kweekvogels een tijd zonder of met weinig drinkwater plaatsen. Let wel dit kan.” (einde citaat)

Hier kunnen we kort zijn : een gouldamadine is geen kanarie. Zoveel weet iedereen.
Vette gouldamadines geheel zonder water zetten, of drinkwater rantsoeneren, kan inderdaad. Alleen is het wel zo dat gouldamadines net de tegenovergestelde reflex hanteren van hetgeen door de spreker-vogelprofessioneel aangegeven wordt. Met andere woorden zullen gouldamadines bij drinkwaterrantsoenering in eerste instantie niet gaan vermageren, maar er daarentegen net alles aan doen om zoveel mogelijk vet op te slaan wanneer op welke manier ook, drinkwaterschaarste zich aandient. Eénvoudige praktijk bevestigt dat gouldamadines zich bij drinkwaterbeperking ogenblikkelijk richten op de meest zetmeelrijke zaden om daaruit triglyceriden te vormen die vervolgens als vetopslag dienen.

Anders gezegd :

“Vette gouldamadines zonder of met weinig drinkwater plaatsen”, laat gouldamadines in de eerste plaats niet vermageren, maar integendeel wel vervetten.

Tegen het tijd dat gouldamadines uiteindelijk ooit vet zouden beginnen te verliezen na rantsoenering van drinkwater door de kweker, zullen deze goulds zich manifesteren,

1. ofwel als vogels met vrijwel onherstelbare gedragsafwijkingen,
2. ofwel als fysiek zeer zieke vogels.

Waarbij uitspraak 2 gewogen, en te licht bevonden is.

Afsluitend

Voeding is inderdaad één van de hoofdrolspelers in het hoofdstuk “gezondheid van gouldamadines”. Anderzijds is ideale voeding voor gouldamadines zelden datgene wat commerciële spelers voorstellen, uitzonderingen niet te na gesproken. Want er liggen wel degelijk (enkele) goede vogelvoedingsproducten in de winkelrekken. Maar het blijven uitzonderingen. Voeding voor gouldamadines behoort in de eerste plaats vanzelfsprekend te zijn. En ongekunsteld. Volgende maand publiceren we op deze pagina een mini-synthese over enkele globale verbanden tussen voeding en hormonenhuishouding. In hoofdzaak enkele van de meest elementaire verbanden zeg maar, die iedereen die zich kweker wil noemen, als minimale kennis uit zijn binnenzak kan tevoorschijn halen.

Link naar voedingsrubriek deel 5 :
"Voeding en hormonenhuishouding
met het oog op stabiel kweekgedrag"


Tekstbewerking : Lester-Lawrence Lievens -
lievens[.]lester[AT]gmail[.]com
Tekst : Ivan Lievens [geen mail, alleen telefonisch 0032(0)53838224]


__________________________________________________________

zaterdag 13 maart 2010

Kadet Witnek
De eerste gould met witbont
na 32 jaar gouldkweek op het Lievens-hok

In januari 2010 kreeg het kweekhok een wel heel speciale gast over de vloer. Voor het eerst in 32 jaar gouldkweek zat er een bonte gould- amadine tussen de uitvliegende nestjongen.

Een opvallende verschijning getooid met een witte band in de nek, horizontaal van links naar rechts lopend over de volledige breedte. Tegelijk zijn zowel bek als nagels bij het uitvliegen helder wit. Voor het overige wijken lichaamskleur en voorkomen op geen enkele wijze af van andere groene nestverlaters op het Lievens-hok.

Na beoordeling van een aantal restkenmerken in het phenotype wordt de jonge nestverlater naar 99% waarschijnlijkheid gedetermineerd als een man.

Noch broers noch zussen van de witbonte vogel tonen enig kenmerk van bontvorming. Het valt niet uit te sluiten dat dit bontkenmerk het hok is binnengebracht via de Oosteuropese gouldamadines die in vorige jaren op het hok zijn ingekweekt en deel uitmaken van de bloedlijn die via tal van uitkruisingen met andere Oosteuropese bronlijnen vandaag een bont jong oplevert.

Ondertussen heeft de jonge gouldamadine ook een naam gekregen, bij monde van ons kleine nichtje die hem “kadet witnek” noemde. Twee snapshot-foto's van de witbonte jongeling hieronder.














__________________________________________________________