Pagina's

zaterdag 6 februari 2010

HET VOEDINGS-TECHNISCH LUIK, deel 3 :
Voederinsecten voor zaadeters
uit tropen en subtropen









Als voederinsecten voor kwekende zaadeters van tropische en subtropische origine worden in hoofdzaak doorgaans pinkies, buffalo’s en meelwormen aangewend.
Vaak vallen er vragen als:

1. wanneer gebruiken
2. hoeveel gebruiken
3. welke gebruiken

Voedingswaarde bepalen

Om op deze vragen tot een afdoend antwoord te komen, dient op de eerste plaats "de aard van het beestje" gekend te zijn. Welke analysewaarden spelen een rol van belang bij gebruik van voederinsecten ?

• In de eerste plaats dient er gelet op de procentuele vetfracties van de aan te bieden voedseldieren. Zo zijn bvb pinkies en meelwormen beduidend vetter dan buffalo’s.

• Ten tweede is uiteraard de gemiddelde eiwitfractie bij elk van de onderscheiden soorten insecten van minstens even groot belang. Buffalo’s en meelwormen tonen een hoger eiwitgehalte dan pinkies.

• Vervolgens let de kweker tevens op de verhouding / balans tussen benutbaar eiwit en vetfractie van aangeboden voedseldieren. Exacte waarden bij analyse hiervan zijn uiteraard voor een groot deel afhankelijk van de subspecies zowel als van het soort voedingsbodem waarop voederinsecten gekweekt zijn. Hoe rijker de voedingsbodem der insecten, des te hoogwaardiger de voedingsanalyse der insecten kan oplopen.

• Gekoppeld aan de kwaliteit van de vetfractie en daarin opgeslagen hulpstoffen, is finaal ook van belang : de verhouding tussen beschikbare calcium-magnesium enerzijds, zowel als anderzijds de beschikbaarheid van fosfor die in de meeste voederinsecten relatief hoog oploopt. Waarover hieronder meer in een aparte paragraaf.

De typering van de eiwit-vet-balans in voederinsecten, samen met de specifieke structuur van de eiwitten en vetten zelf, is van grote invloed op vele niveau's van de lichaamsstofwisseling. Zeker ter hoogte van de hormonaal werkende klieren en de direct ondersteunende organen, zowel als -last but not least- het zenuwstelsel, dat uiteraard direct verbonden is met het hormoonstelsel. Met andere woorden is deze eiwit-vetbalans zowel kwalitatief als kwantitief van uitgesproken invloed zowel op de hormonale activiteit / voortplantingsdrang die de vogels vertonen, als tevens ondermeer van invloed op de stabiliteit van het ouderlijke voedstergedrag tijdens de opfokperiode.

Daarnaast speelt vanzelfsprekend niet enkel louter energie t.o.v. eiwitfractie hier een gewichtige rol. Tevens is prioritair :

• 1. hoe vetter de voedseldieren, des te trager doorgaans de stofwisseling / vertering - tevens des te langzamer en moeilijker afvoer van zuurresidu’s -; in een latere fase in toenemende mater des te problematischer de splitsing / vertering van eiwitten - met als gevolg gestaag toenemende stapeling van metabole zuurafvaloverschotten -.

• 2. hoe vetter de voedseldieren, des te hoger gehaltes van vetoplosbare vitamines; niet enkel A en E, ook vooral meer direct hormonaal gerelateerde D3 (dus indirect ook relatief grotere kans op verstoorde cortisol-aanmaak en des te vlugger afwijkend nest- en voedstergedrag)

Calcium-fosfor balans

Evenzeer onlosmakelijk verbonden met de driehoekswerking van vit.A – vit.D3 – vit.E , is de driehoek calcium-fosfor-magnesium.
In voederinsecten ligt de calcium-fosfor-balans allerminst ideaal voor kwekende vogels en hun opgroeiende jongen. Zo bijboorbeeld laten meelwormen en buffalo’s bij analyse zes (6) tot zeven (7) keer meer fosfor vaststellen dan ze calcium bevatten. Daar waar voor kwekende vogels evenwichtiger waarden dienen nagestreefd te worden. Een optimale Ca-P-verhouding in opfok voor opgroeiende jongen beloopt plusminus 2-1. Tijdens het leggen loopt een optimale calcium-fosfor-balans al gauw op tot 6-1 en 7-1. Globaal gesproken kan men stellen dat sprinkhaan- en krekelsoorten grosso modo een betere (lees "minder slechte") Ca-P-balans aanhouden dan keversoorten en hun larven (zoals buffalo-meelworm-morio). Deze laatstgenoemde types voederinsecten hebben de minst optimale calcium-fosfor-balans. Vliegensoorten en hun larven doen het op dit vlak nog een trapje beter (lees "minder slecht") dan sprinkhanen- en krekelsoorten : zo scoren vliegenmaden wat betreft Ca-P meestal 1-2 tot zelfs 1-1, afhankelijk van de soort. Ook bij pinkies liggen deze uitéénlopende calcium-fosfor-verhoudingen dus iets minder uitgesproken. Er bestaan zelfs (uitheemse) vliegensoorten wiens maden een absoluut ideale calcium-fosfor-balans waarborgen tijdens de groeifase van jonge vogels (en voor volwassen vogels). Hoewel dus pinkies weliswaar minder problematische Ca-P-verhoudingen laten registreren, toch dient ook daar een aanpassing te worden voorzien door occasionele bepoedering; bij voorkeur met gemalen of geraspte sepia. Aan levende buffalo’s en meelwormen kan men een stukje sepia verstrekken, best licht vochtig. Na verloop van tijd blijft hier alleen de harde buitenschil van over. Het zachtere gedeelte van de sepiaschelp wordt door buffalo’s en meelwormen volledig uitgevreten. Vooral wanneer de sepia zich een nachtje heeft kunnen volzuigen met water. Wanneer men de schelpen vervolgens een nachtje laat uitlekken, zijn ze hapklaar voor de gretige buffalo’s en meelwormen.

Ter overweging : Vet - Vetter - Vetst







Netto cijfers op een rijtje

______________% eiwit______________% vet_____
meelworm-------18,0 à 18,5 ------------ 12,5 à 13,0
pinkies-----------15,0 à 15,5 ------------ 11,0 à 11,5
buffalo-----------17,5 à 18,0 ------------   7,5 à  8,0
___________________________________________

De bovenvermelde insecten bevatten relatief grote vochtfracties die plusminus 2/3 van de lichaamsinhoud uitmaken. Na eliminering van de vochtfractie en verrekening van vet- en eiwitpercentages, blijkt dat pinkies als driftopwekkers nog een stuk "gevaarlijker" zijn dan meelwormen. Bovendien, uitsluitend -minimaal- pinkies gaan voederen is één zaak; echter zodra men de hoge vetfractie van pinkies gaat hercombineren met daarnaast tevens verstrekking van buffalo's, moet de kweker rekening houden met grote waarschijnlijkheid van "ongewenste piekaandrijving" in hormonale activiteit en driftrespons vanwege kweekvogels. Voor houders van gouldamadines is de conclusie duidelijk : enkel buffalo volstaat. Daarnaast geeft buffalo zichtbaar de betere eiwit-vet coëfficiënt voor kweeksupplementering aan kleine zaadeters (hoewel 7,5% tot 8% vet reeds vrij hoog is te noemen voor gouldamadines in warme omgevingen gekweekt in kooiopzet - vandaar ook het belang van minimale vliegafstand van stok tot stok in kooien van minimaal 80cm lengte). Hetgeen buffalo’s bij uitstek beter geschikt maakt voor vele kleine exoten-zaadeters zoals gouldamadines en overige Australische prachtvinken van dezelfde grootte. Vanzelfsprekend eveneens voor papegaai amadines, Afrikaantjes, en andere. Zelfs voor toepassing bij de meeste Europese zaadeters vallen buffalo's te verkiezen (eerder dan meelwormen, eerder dan pinkies).

Met nadruk : zeer matig zijn met pinkies

Tijdens de kweek- en opfokperiode kleine aanvullingen met pinkies om de andere dag, geeft aan azende moeders en vaders een net iets groter  "comfortgevoel", met name door de iets bredere fractie vetten in pinkies. Vooral in die kweekomgevingen waar geen constant hoge temperaturen heersen, kunnen pinkies precies om die reden nuttig zijn als bijvoedering. Echter om deze reden evenzeer feitelijk : Hoe warmer de kweekomgeving, des te vlotter een extra driftreflex kan verwacht worden bij aangehouden supplementering met pinkies. Staan er daarnaast tegelijk ook buffalo's (met hogere eiwitgehaltes) op het menu, dan is de relatieve kans op een nóg steviger driftreflex -die de oudervogels mogelijk totaal over het paard tilt- zeer reëel. Jongen uitgooien, te veel aggressie tussen de oudervogels, steeds herhaalde nestbouw en/of nestafbraak, of andere nare gevolgen zijn in dat geval niet geheel uit te sluiten.

De brede vetfractie in pinkies heeft nog andere gevolgen : dagelijks -minimaal- pinkies verstrekken bezorgt nestjongen ook vlugger "extra volle vetkussentjes" links en rechts van stuit. Wat in bepaalde omstandigheden een goede zaak kàn zijn, maar iets later even goed een nadeel kan worden voor een lichaamsstofwisseling onder druk. Door het opnemen van insecten als pinkies zullen bijvoorbeeld eiwitgevoelige zaadeters als twatwa's niet enkel nóg vlugger superhitsig worden. Maar tegelijk eveneens nog vlugger dan anders reeds het geval zou zijn, zullen deze twatwa's veelal jicht ontwikkelen in knie- en voetgewrichten, in het merendeel van de gevallen vaak voorafgegaan door schilferende loopbenen en/of zogenaamde kalkpoten, al dan niet vergezeld van zichtbare uitwassen door onderhuidse stapeling van achtergebleven zuurrestafval uit onvolledige eiwitverwerking. In zulk geval zijn dergelijke gezwellen met name veelal zichtbaar op en rond de voetzolen en de tenen.

Verband tussen verse plantaardige voedingsbronnen
en intensieve eiwitvertering

Vooral zaadetende vogels die zich vanuit gebrekkige voedingspatronen verstoken zien van chemische neutralisers zoals bijvoorbeeld methylverstrekkers (methyleringsbronnen) en/of organisch silicium en/of specifieke zoutverbindingen (vooral afkomstig uit verse, plantaardige bronnen) ontwikkelen bij eiwitovermaat en/of gebrekkige eiwitvertering veelal "vertraagde symptomen" van een stofwisseling onder overdruk. Met name een grote voorbeschiktheid/gevoeligheid voor verschijnselen als schilferende loopbenen en/of kalkpoten, al dan niet vergezeld van jichtsymptomen en/of zichtbare uitwassen met uraatgezwellen, zijn dan niet uitzonderlijk. Deze mechanismen steken nog eens zo vlug de kop op wanneer de stofwisseling langer dan enkele dagen onder extra druk komt te staan, zoals in het hierboven beschreven geval bij verstrekking van "voluit pinkies" (en inderdaad ongeveer gelijklopend evenzeer bij "voluit meelwormen"). Voeding kan soms wel eens complex ogen, met gevolgen van gevolgen, van dan weer andere gevolgen. Maar tegelijk is voeding ook simpel-éénvoudig met een bekende moraal : "Wat in wezen nuttig en goed kan zijn, wordt al vlug een slechte zaak, op het moment dat mensenhanden overdreven éénzijdig gaan voederen."

Hormonale hoogspanning

Voorzichtigheid met "vette" voederinsecten is in dit verband aangewezen. Wanneer vet- gehaltes van insecten hoger oplopen dan 7%- 8% en tegelijk gekoppeld worden aan hoog- waardig benutbaar (dierlijk) insecten-eiwit,      krijgt    het hormonaalstelsel bij veel zaadeters van tropische origine een bombardement van prikkels te verwerken.      Op  deze  manier  kan
"net-iets-te-veel-comfortgevoel"     onverwacht verraderlijk omslaan
en uitdraaien in een schijnbaar onstuitbare driftreflex bij de oudervogels. Terwijl tegelijk de jongen in hun metabolisme voordien reeds slachtoffer zijn geworden van vroegtijdige en conditiebelastende zuurstapeling. Hoog aan te bevelen is derhalve een constante observatie van de vetreserve der jongen, zowel als onberispelijke opvolging van gedragssymptomen bij oudervogels.

Dezelfde waarschuwing met betrekking tot “driftreflex” geldt bij gebruik van meelwormen. Meelwormen zijn om verschillende redenen minder geschikt voor kleine zaadetende exoten.
Hoewel moet gesteld dat de meeste kwekers wel degelijk goed op de hoogte zijn van het “ophitsend effect” dat meelwormen bij kweekvogels teweegbrengen. Anderzijds is het een vaststelling dat veel kwekers hetzelfde ophitsend effect op kleine zaadetende exoten (van tropische en subtropische origine) door dagelijks gebruik van pinkies meestal onderschatten.

Ruifase zonder insecten

Uiteraard dienen voederinsecten bij typische zaadeters voorbehouden te blijven voor de kweekperiode. Tijdens de rui van typische zaadeters verschuift de klemtoon naar vooral plantaardige eiwitbronnen. Derhalve verdwijnen insecten op dat ogenblik van het menu. Zonder deze extra "dierlijke voedingsprikkel" zal het ruiproces van zaadetende exoten uit tropen en subtropen in de regel overigens spontaner opstarten en vlotter evolueren. Anders gezegd : een vlotter verloop van de ruifase verkrijgt men niet mèt constant veel insecten op het menu, maar wel degelijk afbouwend naar uiteindelijk een ruimenu zónder insecten.

In de marge

Vandaag zijn heel wat soorten voederinsecten in diepvriesvorm te verkrijgen in de handel. Hoewel dat zeker voor pinkies een uitgesproken voordeel betekent, zijn er anderzijds heel wat voordelen verbonden aan het levend voeren van ondermeer buffalo's en meelwormen. Meer hierover in een latere bijdrage.

Kernidee als afsluiter

Voor bijvoedering aan kleine exoten zit men als kweker vrijwel altijd safe en stabiel met buffalo's. Met pinkies en met meelwormen zal de kweker voorzichtiger omspringen in zijn dosering, steeds in evenwicht met de geldende omgevingsklimatologie, tevens gekoppeld aan de beschikbare leef-en vliegruimte van de kweekvogels.

Voor verdere informatie omtrent eiwit van dierlijke oorsprong, zie tevens deel 2 van Het Voedingstechnisch luik :

Dierlijke eiwitbronnen in opfok van zaadeters


Veel succes

Tekstbewerking : Lester Lievens -
Tekst : Ivan Lievens