Pagina's

zaterdag 27 februari 2010

RUBRIEK   KWEEKTECHNIEK  , deel 3 :
Luchtvochtigheid op het gouldamadine-hok
en parallellen met het moesson-wildbiotoop







De vraag wordt ons regelmatig gesteld :

Wat is de ideale luchtvochtigheid in een hok gouldamadines ? Het antwoord daarop komt in verschillende luiken :

•  Optimaal hygro-verloop tijdens de rustperiode
•  Optimaal tijdens de ruiperiode
•  Optimaal verloop tijdens de kweek

Met andere woorden, zoals vrijwel altijd bij dergelijke technische vragen omtrent gouldamadines :
Eén pasklaar gemaksantwoord bestaat hier niet. Enkel een genuanceerd antwoord. Navenant gemeten aan de authentieke feitelijkheid van verschuivende seizoens- omstandigheden zoals die zich van oorsprong manifesteren in noordelijk Australië. Een technisch genuanceerd antwoord is in dit kader in alle geval onontbeerlijk voor die categorie kwekers die binnen de beslotenheid van het hok jaarlijks op constante basis tot stabiele resultaten in (natuurlijke) kweek en rui willen komen. Uit de statistieken blijkt dat de oorspronkelijke chronologie van opéénvolgende prikkels via luchtvochtigheidscurves en daaraan verbonden fysiologische processen binnen het gouldlichaam van prioritair belang zijn met het oog op regelmatig en stabiel kweekgedrag binnen de populatie. Het negeren en/of hutseklutsen van deze opéénvolgende prikkels veroorzaakt gemiddeld veel vaker instabiliteit in het kweekgedrag van de gouldamadine dan algemeen wordt aangenomen. Correcte toepassing van de vereiste hygrometrie plus nauwkeurige opvolging van de daaraan verbonden fysiologische nevenaspecten over alle seizoensluiken heen, is derhalve onontbeerlijk voor het behalen van duurzame kweekresultaten met gouldamadines, elk jaar opnieuw.

Meerdere klimatologische decors door opéénvolgende seizoensluiken

Teneinde bij elk van deze luiken de seizoensvoorwaarden qua hygrometrie- verloop op het hok correct in te vullen, volstaat het te kijken naar de chronologische realiteit van het oorspronkelijke gouldbiotoop, waarbij indalende moessoninvloeden door opéénvolgende
luchtdrukverschillen een allesbepalende rol spelen. Pas wanneer een blauwdruk hiervan ook op het hok als vanzelfsprekende seizoensevolutie wordt gehanteerd, kan de kweker rekenen op de meest spontane respons van de meest authentiek geïnstalleerde gould- instincten, steeds mooi harmonisch in balans met het tropisch-subtropisch klimaat specifiek eigen aan het noordelijkste deel van Australië, onder invloed van de moessonwolken die elk jaar weer van over zee door luchtdrukwisselingen worden aangevoerd.
Binnen dat tropisch-subtropische kader verlopen de seizoenen in de Northern Territory van droog - droger - droogst- vochtigst - minder vochtig - minst vochtig - droog-droger-droogst. Steeds met plots- bruuske overgang van droog naar nat. Steeds stap voor stap In die gegeven volgorde. Dan pas is de cirkel compleet. Dan pas is er de vanzelfsprekende prikkel-respons die de gouldamadine achteréénvolgens aanzet tot rust – kweek - rui – rust enz....

Om hier een compleet zicht op te krijgen, aanschouwt de kweker wat er in het wildbiotoop van de gouldamadine gebeurt via evoluering van de vochthuishouding, net voor het kweekseizoen begint. En hoe het verdere verloop zich aandient, met welke gevolgen.

Situatieschets als volgt

Eind augustus is het reeds weken aan een stuk extreem warm geweest in het Australische bush-biotoop van de gouldamadine. Juni, juli en augustus zijn bovendien zonder neerslag gebleven. Aan het eind van augustus staat de Australische bushgrond droog- rood, het hemeluitspansel nog steeds effen blauw, met letterlijk geen wolkje aan de lucht. De verzengende zon brandt genadeloos en verschroeiend. Ze verschraalt het landschap, dat nog slechts een verarmde indruk geeft met een povere begroeiing zonder groene grassen, seizoensbloemen of seizoenskruiden. Relatieve luchtvochtigheids- waarden overdag balanceren op zijn hoogst rond de 30%. Afhankelijk van het plaatselijke reliëfgegeven soms wel nog een stuk lager. In deze schrale periode is de natuur kalm, gereserveerd, vooral afwachtend. Zo weinig mogelijk inspanning is hier aangewezen. Dit is voor de gouldamadine immers de rustperiode. En meteen ook de gedwongen wachtperiode. Hier valt niets te winnen. Enkel eigen lijf en leden. Nu telt alleen het eigen overleven. Van voortplanting is in deze omstandigheden geen sprake.

Verandering van decor

Tot even later het scenario verandert. In een minimum van tijd. Vrijwel meteen ook het decor verandert. Vanuit de Indonesische archipel komen door luchtdrukwisselingen massaal wolken indalen, met daarbij ingrijpende luchtdruk- verschuivingen aan de noordrand van het Australische continent. Reeds bij deze eerste prikkels verandert op slag het gedrag van de gouldamadine, die vanaf nu de zoektocht naar een partner inzetten. Om vlak daarop samen op zoek te gaan naar geschikte nestgelegenheid. Want elke gouldamadine weet het : binnenkort komt er voeding in overvloed.







Op het ogenblik dat de wolkenmassa dermate verzadigd is dat de regensluizen openvallen, begint het moessonseizoen. De moesson brengt water naar Noord-Australië. Water brengt hernieuwd leven. Eerst komt flora. Op jonge flora volgt even later microfauna : een hernieuwde golf van insectenleven dient zich aan. De vaststellingen voor de gouldamadine als soort doorheen haar evolutie zijn op dit vlak altijd zeer duidelijk geweest : Hernieuwde aanwezigheid van water is vast gekoppeld aan vers voedsel uit hernieuwde plantaardige en dierlijke bronnen. Het triple-gegeven van water, groen en insecten, volgend op een blank bord van schraalheid en schaarste, vormt derhalve op deze wijze de drievoudige sleutel voor hormonale drift en voortplanting.

Tête à queue

Vrijwel van de ene dag op de andere is er dus water. Veel water. Water dat zich een weg heeft gebaand naar de laagst  gelegen  punten.   Kreekjes, poelen  en  vijvers  zijn   volgelopen. Daarin volop aanwezigheid van massa’s halfverteerd plantenafval van het vorig seizoen, dat door de waterstromen naar de verzamelbassins wordt meegevoerd. Tegelijk navenant aan de stijging van het waterpeil in de poelen vermindert de electrische geleidbaarheid van het water door steeds oplopende verdunning van de mineraleninhoud. Enerzijds vermindert op deze manier de alkaliteit van het samengestroomde water. Terwijl anderzijds tegelijk op een korte tijdspanne van enkele dagen het water lichtjes aanzuurt door de chemische ontleding van bijeengestroomd plantaardig afval. Niet enkel kwalitatieve aspecten van het water veranderen. Hetzelfde geldt voor de luchtkwaliteit.

Gewijzigde luchtkwaliteit

Samen met al dat water op de grond, is er ook aanzienlijk meer water in de lucht. Op zijn minst dubbel zoveel dan voorheen. Met een verschoven luchtkwaliteit. Voller. Rijker. Hoogwaardig geïoniseerd door electrische ontladingen tijdens het moessongebeuren. Luchtvochtigheden reiken aanvankelijk tot 85- 95%. Wanneer dan weer de zon door de wolken heen breekt, gaan de temperaturen weer opwaarts, gemiddeld een stuk hoger dan 25°C. Even later pieken tot 35°C, soms meer, afhankelijk van het plaatselijk reliëfgegeven. Waarna de hygrometrie zich langzaam stabiliseert. Naar gematigder waarden, afhankelijk van het dag- en plaatsgegeven.

Hormonale activering en sexdrive

Naast de drievoudige voortplantingssleutel water-groen-insecten, is er daarnaast de zeer belangrijke fysische koppeling tussen overvloedige aanwezigheid van drinkwater in   poelen   en   kreken   enerzijds,   en anderzijds     een    drastisch    verhoogde luchtvochtigheid.       Die     zeer     hoge luchtvochtigheid, specifiek volgend op een middellange       periode       van      lage luchtvochtigheid,    vormt  meteen  de tweede uiterst belangrijke sleutel tot “voorplanting-zonder-aarzeling”. Want alleen dan is er voor de gouldamadine geen enkel twijfel, alle klimaatsvoorwaarden om een volgende generatie nestjongen op adequate wijze groot te brengen, zijn aanwezig. Nu is het tijd om te handelen.

Bij al deze hernieuwde uitbundigheid qua drinkwater, voedselaanbod, en verhoogde luchtvochtigheid, gaan alle gouldamadines als ware opportunisten naarstig aan de kweek. Want het vruchtbare seizoen blijft immers niet duren. Net zolang de lucht vochtig genoeg blijft, betekent dat ook dat er tevens voldoende water in poelen en kreken voorradig is. Met daarnaast de vernieuwde flora en microfauna die als voedselbronnen aanwezig blijven. Tot zolang deze voorwaarden vervuld blijven, kunnen jongen grootgebracht worden. Elke gouldamadine weet het. Respectievelijk een grote en kleine moesson-golf zal voor gelegenheid tot voortplanting zorgen in de weken en maanden die volgen. Nadien is dat liedje afgelopen.

Hormonale deactivering

Zodra de luchtvochtigheidscurves op constante wijze over langere periodes steeds grotere dalingen gaan vertonen, terwijl ook dag en nachtverschillen in luchtvochtigheid steeds groter worden, weet elke gouldamadine dat ze haast moet maken. Want het einde van het vruchtbare seizoen, is meteen ook het einde van het kweekseizoen.

Weldra gaan hygrowaarden alweer richting 30- 35% gemiddeld op dagbasis. Nu en dan duikt de luchtvochtigheid overdag extreem laag. Water- reservoirs verkleinen zienderogen. Ondertussen zijn hormonale klieren gedeactiveerd en is ook de rui al lang volop ingezet. Resterende zaden- en vruchtenopbrengsten worden gretig verbruikt in het dagelijks dieet, want dierlijk eiwit uit insecten is schaars tot zeer schaars geworden.

Even later blijven hygrowaarden overdag constant laag. Het uitpansel is weer zonder onderbreking strak hemelsblauw, zonder nog één enkel wolkje aan de lucht. Alle gouldamadines zetten er nu zoveel mogelijk spoed achter. De ruisnelheid wordt opgedreven waar en indien mogelijk.

Want even later volgt alweer de droge, barre, schrale seizoensperiode. Waarbij elke gouldamadine zal trachten overeind te blijven. Overleven wordt dan prioriteit. En dus is het zaak om vlug-vlug nog zoveel mogelijk voorraad in te slaan. De gouldamadines die de meeste zetmelen via graszaden en andere plantaardige bronnen weten te verwerven, zetten onmiddelijk het meeste vet aan door makkelijke koolhydraten in de vertering op éénvoudige wijze naar trigliceriden om te vormen. Die gouldamadines die er op deze cruciale momenten het vlugst in slagen om de grootste vetreserves op te bouwen, dragen niet enkel de meeste reserve-energie met zich mee, maar tegelijk in die vetstructuren meteen ook de grootste reservevoorraad aan levensbelangrijke hulpstoffen als vitamines, mineralen en een massa andere bio-actieve elementen die de gouldamadine tijdens haar wacht- en rustperiode moet vrijwaren van "dik bloed" en de lichaamsconditie bij langdurige voedselschaarste op peil moet houden.

In de marge

Vandaar ook dat kwekers met zicht op zaken nooit zullen overwegen om vet zittende gouldamadines in rust te gaan supplementeren met industrieel gecoatede vitamines uit flesjes of potjes. Zou dat toch gebeuren dan zullen die gouldamadines verhoogde kans maken om,
•  ofwel in de weken daarop een (niet specifiek) ziektebeeld te ontwikkelen (ziek te worden),
•  of nog meer waarschijnlijk, tijdens de daarop volgende kweek hormonale instabiliteit (onevenwichtig kweekgedrag) te gaan vertonen.
De conclusie is duidelijk. Als oorzaken van afwijkend broedgedrag en slechte kweekprestaties, zijn er naast genetisch bepaalde onbekwaamheid (plus daarnaast sociale foutconditionering en/of overige verkeerde inprentingseffecten), zijn er dus bij vaststelling van instabiel kweek- en voedstergedrag van gouldamadines vaak genoeg termijnoorzaken van louter fysisch-voedingsgerelateerde aard aan te wijzen. Met andere woorden : Eveneens binnen dit gegeven zal gebruik van industrieel aangemaakte vitamines, antibiotica en overige pharmaceutische chemo, in de gouldamadine vaker dan algemeen wordt aangenomen , als het ware een tijdbom voor hormonale instabiliteit en slecht broedgedrag installeren. Wanneer die tijdbom in schijnbaar conditioneel perfekte gouldamadines uiteindelijk afgaat, is er de vaststelling dat de betrokken verzorgers meestal vergeten om de hand in eigen boezem te steken. Worden vervolgens de vogels met de vinger gewezen. En vaak als onberekenbaar / onbetrouwbaar gebrandmerkt, terwijl in dat specifieke geval foute verzorging en behandeling van de gouldamadines aan de basis ligt.

Een gewaarschuwde kweker is er 2 waard.


Afgeleiden    (zoals van toepassing op het Lievens-hok)

Beknopt - schematisch :

•   Hygro tijdens rustperiode : Tijdens de zomerperiode blijven hygrowaarden op het hok zo laag mogelijk, best nooit boven de 55-60% indien haalbaar. Tevens geen badwater tijdens laatste 4-6 weken voor de kweekstart.

•   Hygro tijdens de kweek : Bij aanvang medio tot eind september explosief naar 80-85% en meer gedurende kortere tijd (1 à 2 weken); vergezeld van uitbundige badwater- voorziening plus hevige actieve ventilatie tijdens die eerste 14 dagen. Vanaf vast broeden gaat hygro ideaal naar 62% tot max. 72% overdag; ’s nachts mag het gerust 10% hoger (soms meer), terwijl de temperatuur ’s nachts best minimaal 4-5 tot maximaal 8-9°C zal dalen. Alternerende verschillen in luchtvochtigheid en temperatuur tijdens dag en nacht, zijn voor elke gouldamadine met intakt instinct authentieke prikkels en derhalve een voordeel, dus zeker geenszins een nadeel.

•   Hygro tijdens ruiperiode : gelijkmatige periodes met 60% en minder geeft hier evenmin enig nadeel maar wel degelijk een voordeel, want de ruifase verloopt vlotter, zonder tijdelijke remmingen, noch opschortingen. Naar einde rui toe (net vóór de rustperiode) regelmatige en stabiele luchtvochtigheid van 50% of minder, waarbij uiteraard tegelijk elke badgelegenheid wordt onthouden --of geminimaliseerd, bijvoorbeeld tot maximaal één (1) minuut om de drie (3) dagen-- ; periodieke minimalisering van badwater, zowel als kort-occasionale rantsoenering van drinkwater versnelt het einde van de ruifase.

Afsluitend

Alles is verbonden.
Hoe vlotter gouldamadines ruien op basis van laag gehouden hygrowaarden, des te spontaner zullen ze even nadien vetreserves beginnen aanzetten. Hoe spontaner gouldamadines op dat moment rustvet gaan aanleggen, des te beter de jonge vogels tegelijk de hormonale klieren gesloten kunnen houden (en vice versa). Hoe dieper gouldamadines zonder oponthoud hormonaal ontkoppelen en in rust gaan, des te stabieler en voorspoediger zal ook de daaropvolgende kweek verlopen. Dan pas is de cirkel rond.

Gouldians at water hole in Wyndham, west of Northern Territory - photos with courtesy of Bill Van Patten - Thx Bill
click to enlarge













Tekst : Ivan Lievens
Tekstbewerking : Lester Lievens



__________________________________________________________

vrijdag 19 februari 2010

Technical Column , part 2 :
A word on melanotic blue-breasts


Photo by Arlene Martin, California


" Real " ???
blue-breast ? or merely temporary
"accident" ?
°°°°°°°°°°
Melanin is made up out of tyrosine, which is an amino acid. When an overmelanisation of the bird's feathers is established, with black spots or entire fields of black pigmentation (and/or enlarged optically blue areas) in the neck or back zone feathering, this is mostly due to a dysfunction in the tyrosinase phase with the enzym in question having been too active, urging the metabolism to overproduce black melanin. Although this extra produced eumelanin is mostly seen to settle down in the back and neck zone, some fractions of it can equally find their way through towards the breast zone.

Overmelanisation can be triggered by a number of environmental factors at the level of housing and feeding, but statistically speaking, lying at the very basis of this phenomenon are 2 main factors :

1. an insufficient balance in assimilating required nutritional elements from an early age on, whatever the direct cause, especially at the level of protein assimilation.

2. Also a specific disbalance in several b-vitamins (especially B12) and/or some other crucial bio-active elements during youth moulting, can even more advance and promote a dysfunction in the tyrosinase phase, resulting in an overproduction of eumelanin (black pigment).

Although one year old normal coloured gouldians can also in a later stage of their life become melanotic in appearance –as a result of metabolic imbalance due to fi sickness episodes or straight onesidedness in feeding approaches during moulting- , it has to be said that most melanotic birds are of an age younger than 1 year. In most cases these melanotic birds often show a less stable health condition. When introduced into larger aviary populations of gouldians, these melanotic birds are more frequently and more rapidly the victims of picking by other gouldians (mostly as the population steadily gets more hormonally active.)

Tyrosine also being a precursor to hormones, in most cases melanotic blue-breasts will regularly display deviating hormonal activity and irregularities in breeding behaviour. If they are at all up to any breeding activity to begin with. When not kept separated from other gouldians and given special attention and pampering, these birds again are also more likely to develop stress related health problems as a spin off result of these hormonal deviations.

Up until this day we ourselves nowhere in the world -whatever the kind of gouldian breeding facility we witnessed, be it fostered or naturally inspired- have we never-ever encountered a genetically determined and stable blue-breast appearance deserving to be called "mutation". Nor have we ever seen any sort whatsoever of blue breast gouldian capable of effectively producing regular blue breast offspring.

This much being said it is equally to be added that no doubt the day will come that genetically stable blue-breast gouldians will emerge, carrying in themselves a genetically mutated condition enabling them to filter out brown phaeomelanin pigment at the level of the breast zone and/or replacing it by, or reforming into black pigmentation due to higher levels of pigment oxidation capabilities. Optically providing a blue breast zone, with the gouldian at the same time being able to pass it on to the next generation. Today however, dreamers of genetically stable bluebreasts have to sit and wait.



More items for English readers :
Claim Analysis : Fosterer's statement of the century

Feedback in English on other technical issues : tel.0032(0)53 838224

Tekstbewerking : Lester-Lawrence Lievens -
Tekst : Ivan Lievens

_________________________________________________________

zaterdag 13 februari 2010

2+1 gouldmannen EK 2008 + EK 2009
met 25% Pelhrimov --- éénmalig









Gouldveiling per 30 juni 2010 -
Eénmalig en bij opbod, om stipt 13u00 :
2 gouldmannen met 25% Pelhrimov --- EK 2008 + EK 2009
daarnaast te ruilen : 1 gouldman met 25% Pelhrimov --- EK 2008

Meer lezen...






~~~~ Forse Gouldamadines ,
                            Imposante Gouldamadines
~~~~

zaterdag 6 februari 2010

HET VOEDINGS-TECHNISCH LUIK, deel 3 :
Voederinsecten voor zaadeters
uit tropen en subtropen









Als voederinsecten voor kwekende zaadeters van tropische en subtropische origine worden in hoofdzaak doorgaans pinkies, buffalo’s en meelwormen aangewend.
Vaak vallen er vragen als:

1. wanneer gebruiken
2. hoeveel gebruiken
3. welke gebruiken

Voedingswaarde bepalen

Om op deze vragen tot een afdoend antwoord te komen, dient op de eerste plaats "de aard van het beestje" gekend te zijn. Welke analysewaarden spelen een rol van belang bij gebruik van voederinsecten ?

• In de eerste plaats dient er gelet op de procentuele vetfracties van de aan te bieden voedseldieren. Zo zijn bvb pinkies en meelwormen beduidend vetter dan buffalo’s.

• Ten tweede is uiteraard de gemiddelde eiwitfractie bij elk van de onderscheiden soorten insecten van minstens even groot belang. Buffalo’s en meelwormen tonen een hoger eiwitgehalte dan pinkies.

• Vervolgens let de kweker tevens op de verhouding / balans tussen benutbaar eiwit en vetfractie van aangeboden voedseldieren. Exacte waarden bij analyse hiervan zijn uiteraard voor een groot deel afhankelijk van de subspecies zowel als van het soort voedingsbodem waarop voederinsecten gekweekt zijn. Hoe rijker de voedingsbodem der insecten, des te hoogwaardiger de voedingsanalyse der insecten kan oplopen.

• Gekoppeld aan de kwaliteit van de vetfractie en daarin opgeslagen hulpstoffen, is finaal ook van belang : de verhouding tussen beschikbare calcium-magnesium enerzijds, zowel als anderzijds de beschikbaarheid van fosfor die in de meeste voederinsecten relatief hoog oploopt. Waarover hieronder meer in een aparte paragraaf.

De typering van de eiwit-vet-balans in voederinsecten, samen met de specifieke structuur van de eiwitten en vetten zelf, is van grote invloed op vele niveau's van de lichaamsstofwisseling. Zeker ter hoogte van de hormonaal werkende klieren en de direct ondersteunende organen, zowel als -last but not least- het zenuwstelsel, dat uiteraard direct verbonden is met het hormoonstelsel. Met andere woorden is deze eiwit-vetbalans zowel kwalitatief als kwantitief van uitgesproken invloed zowel op de hormonale activiteit / voortplantingsdrang die de vogels vertonen, als tevens ondermeer van invloed op de stabiliteit van het ouderlijke voedstergedrag tijdens de opfokperiode.

Daarnaast speelt vanzelfsprekend niet enkel louter energie t.o.v. eiwitfractie hier een gewichtige rol. Tevens is prioritair :

• 1. hoe vetter de voedseldieren, des te trager doorgaans de stofwisseling / vertering - tevens des te langzamer en moeilijker afvoer van zuurresidu’s -; in een latere fase in toenemende mater des te problematischer de splitsing / vertering van eiwitten - met als gevolg gestaag toenemende stapeling van metabole zuurafvaloverschotten -.

• 2. hoe vetter de voedseldieren, des te hoger gehaltes van vetoplosbare vitamines; niet enkel A en E, ook vooral meer direct hormonaal gerelateerde D3 (dus indirect ook relatief grotere kans op verstoorde cortisol-aanmaak en des te vlugger afwijkend nest- en voedstergedrag)

Calcium-fosfor balans

Evenzeer onlosmakelijk verbonden met de driehoekswerking van vit.A – vit.D3 – vit.E , is de driehoek calcium-fosfor-magnesium.
In voederinsecten ligt de calcium-fosfor-balans allerminst ideaal voor kwekende vogels en hun opgroeiende jongen. Zo bijboorbeeld laten meelwormen en buffalo’s bij analyse zes (6) tot zeven (7) keer meer fosfor vaststellen dan ze calcium bevatten. Daar waar voor kwekende vogels evenwichtiger waarden dienen nagestreefd te worden. Een optimale Ca-P-verhouding in opfok voor opgroeiende jongen beloopt plusminus 2-1. Tijdens het leggen loopt een optimale calcium-fosfor-balans al gauw op tot 6-1 en 7-1. Globaal gesproken kan men stellen dat sprinkhaan- en krekelsoorten grosso modo een betere (lees "minder slechte") Ca-P-balans aanhouden dan keversoorten en hun larven (zoals buffalo-meelworm-morio). Deze laatstgenoemde types voederinsecten hebben de minst optimale calcium-fosfor-balans. Vliegensoorten en hun larven doen het op dit vlak nog een trapje beter (lees "minder slecht") dan sprinkhanen- en krekelsoorten : zo scoren vliegenmaden wat betreft Ca-P meestal 1-2 tot zelfs 1-1, afhankelijk van de soort. Ook bij pinkies liggen deze uitéénlopende calcium-fosfor-verhoudingen dus iets minder uitgesproken. Er bestaan zelfs (uitheemse) vliegensoorten wiens maden een absoluut ideale calcium-fosfor-balans waarborgen tijdens de groeifase van jonge vogels (en voor volwassen vogels). Hoewel dus pinkies weliswaar minder problematische Ca-P-verhoudingen laten registreren, toch dient ook daar een aanpassing te worden voorzien door occasionele bepoedering; bij voorkeur met gemalen of geraspte sepia. Aan levende buffalo’s en meelwormen kan men een stukje sepia verstrekken, best licht vochtig. Na verloop van tijd blijft hier alleen de harde buitenschil van over. Het zachtere gedeelte van de sepiaschelp wordt door buffalo’s en meelwormen volledig uitgevreten. Vooral wanneer de sepia zich een nachtje heeft kunnen volzuigen met water. Wanneer men de schelpen vervolgens een nachtje laat uitlekken, zijn ze hapklaar voor de gretige buffalo’s en meelwormen.

Ter overweging : Vet - Vetter - Vetst







Netto cijfers op een rijtje

______________% eiwit______________% vet_____
meelworm-------18,0 à 18,5 ------------ 12,5 à 13,0
pinkies-----------15,0 à 15,5 ------------ 11,0 à 11,5
buffalo-----------17,5 à 18,0 ------------   7,5 à  8,0
___________________________________________

De bovenvermelde insecten bevatten relatief grote vochtfracties die plusminus 2/3 van de lichaamsinhoud uitmaken. Na eliminering van de vochtfractie en verrekening van vet- en eiwitpercentages, blijkt dat pinkies als driftopwekkers nog een stuk "gevaarlijker" zijn dan meelwormen. Bovendien, uitsluitend -minimaal- pinkies gaan voederen is één zaak; echter zodra men de hoge vetfractie van pinkies gaat hercombineren met daarnaast tevens verstrekking van buffalo's, moet de kweker rekening houden met grote waarschijnlijkheid van "ongewenste piekaandrijving" in hormonale activiteit en driftrespons vanwege kweekvogels. Voor houders van gouldamadines is de conclusie duidelijk : enkel buffalo volstaat. Daarnaast geeft buffalo zichtbaar de betere eiwit-vet coëfficiënt voor kweeksupplementering aan kleine zaadeters (hoewel 7,5% tot 8% vet reeds vrij hoog is te noemen voor gouldamadines in warme omgevingen gekweekt in kooiopzet - vandaar ook het belang van minimale vliegafstand van stok tot stok in kooien van minimaal 80cm lengte). Hetgeen buffalo’s bij uitstek beter geschikt maakt voor vele kleine exoten-zaadeters zoals gouldamadines en overige Australische prachtvinken van dezelfde grootte. Vanzelfsprekend eveneens voor papegaai amadines, Afrikaantjes, en andere. Zelfs voor toepassing bij de meeste Europese zaadeters vallen buffalo's te verkiezen (eerder dan meelwormen, eerder dan pinkies).

Met nadruk : zeer matig zijn met pinkies

Tijdens de kweek- en opfokperiode kleine aanvullingen met pinkies om de andere dag, geeft aan azende moeders en vaders een net iets groter  "comfortgevoel", met name door de iets bredere fractie vetten in pinkies. Vooral in die kweekomgevingen waar geen constant hoge temperaturen heersen, kunnen pinkies precies om die reden nuttig zijn als bijvoedering. Echter om deze reden evenzeer feitelijk : Hoe warmer de kweekomgeving, des te vlotter een extra driftreflex kan verwacht worden bij aangehouden supplementering met pinkies. Staan er daarnaast tegelijk ook buffalo's (met hogere eiwitgehaltes) op het menu, dan is de relatieve kans op een nóg steviger driftreflex -die de oudervogels mogelijk totaal over het paard tilt- zeer reëel. Jongen uitgooien, te veel aggressie tussen de oudervogels, steeds herhaalde nestbouw en/of nestafbraak, of andere nare gevolgen zijn in dat geval niet geheel uit te sluiten.

De brede vetfractie in pinkies heeft nog andere gevolgen : dagelijks -minimaal- pinkies verstrekken bezorgt nestjongen ook vlugger "extra volle vetkussentjes" links en rechts van stuit. Wat in bepaalde omstandigheden een goede zaak kàn zijn, maar iets later even goed een nadeel kan worden voor een lichaamsstofwisseling onder druk. Door het opnemen van insecten als pinkies zullen bijvoorbeeld eiwitgevoelige zaadeters als twatwa's niet enkel nóg vlugger superhitsig worden. Maar tegelijk eveneens nog vlugger dan anders reeds het geval zou zijn, zullen deze twatwa's veelal jicht ontwikkelen in knie- en voetgewrichten, in het merendeel van de gevallen vaak voorafgegaan door schilferende loopbenen en/of zogenaamde kalkpoten, al dan niet vergezeld van zichtbare uitwassen door onderhuidse stapeling van achtergebleven zuurrestafval uit onvolledige eiwitverwerking. In zulk geval zijn dergelijke gezwellen met name veelal zichtbaar op en rond de voetzolen en de tenen.

Verband tussen verse plantaardige voedingsbronnen
en intensieve eiwitvertering

Vooral zaadetende vogels die zich vanuit gebrekkige voedingspatronen verstoken zien van chemische neutralisers zoals bijvoorbeeld methylverstrekkers (methyleringsbronnen) en/of organisch silicium en/of specifieke zoutverbindingen (vooral afkomstig uit verse, plantaardige bronnen) ontwikkelen bij eiwitovermaat en/of gebrekkige eiwitvertering veelal "vertraagde symptomen" van een stofwisseling onder overdruk. Met name een grote voorbeschiktheid/gevoeligheid voor verschijnselen als schilferende loopbenen en/of kalkpoten, al dan niet vergezeld van jichtsymptomen en/of zichtbare uitwassen met uraatgezwellen, zijn dan niet uitzonderlijk. Deze mechanismen steken nog eens zo vlug de kop op wanneer de stofwisseling langer dan enkele dagen onder extra druk komt te staan, zoals in het hierboven beschreven geval bij verstrekking van "voluit pinkies" (en inderdaad ongeveer gelijklopend evenzeer bij "voluit meelwormen"). Voeding kan soms wel eens complex ogen, met gevolgen van gevolgen, van dan weer andere gevolgen. Maar tegelijk is voeding ook simpel-éénvoudig met een bekende moraal : "Wat in wezen nuttig en goed kan zijn, wordt al vlug een slechte zaak, op het moment dat mensenhanden overdreven éénzijdig gaan voederen."

Hormonale hoogspanning

Voorzichtigheid met "vette" voederinsecten is in dit verband aangewezen. Wanneer vet- gehaltes van insecten hoger oplopen dan 7%- 8% en tegelijk gekoppeld worden aan hoog- waardig benutbaar (dierlijk) insecten-eiwit,      krijgt    het hormonaalstelsel bij veel zaadeters van tropische origine een bombardement van prikkels te verwerken.      Op  deze  manier  kan
"net-iets-te-veel-comfortgevoel"     onverwacht verraderlijk omslaan
en uitdraaien in een schijnbaar onstuitbare driftreflex bij de oudervogels. Terwijl tegelijk de jongen in hun metabolisme voordien reeds slachtoffer zijn geworden van vroegtijdige en conditiebelastende zuurstapeling. Hoog aan te bevelen is derhalve een constante observatie van de vetreserve der jongen, zowel als onberispelijke opvolging van gedragssymptomen bij oudervogels.

Dezelfde waarschuwing met betrekking tot “driftreflex” geldt bij gebruik van meelwormen. Meelwormen zijn om verschillende redenen minder geschikt voor kleine zaadetende exoten.
Hoewel moet gesteld dat de meeste kwekers wel degelijk goed op de hoogte zijn van het “ophitsend effect” dat meelwormen bij kweekvogels teweegbrengen. Anderzijds is het een vaststelling dat veel kwekers hetzelfde ophitsend effect op kleine zaadetende exoten (van tropische en subtropische origine) door dagelijks gebruik van pinkies meestal onderschatten.

Ruifase zonder insecten

Uiteraard dienen voederinsecten bij typische zaadeters voorbehouden te blijven voor de kweekperiode. Tijdens de rui van typische zaadeters verschuift de klemtoon naar vooral plantaardige eiwitbronnen. Derhalve verdwijnen insecten op dat ogenblik van het menu. Zonder deze extra "dierlijke voedingsprikkel" zal het ruiproces van zaadetende exoten uit tropen en subtropen in de regel overigens spontaner opstarten en vlotter evolueren. Anders gezegd : een vlotter verloop van de ruifase verkrijgt men niet mèt constant veel insecten op het menu, maar wel degelijk afbouwend naar uiteindelijk een ruimenu zónder insecten.

In de marge

Vandaag zijn heel wat soorten voederinsecten in diepvriesvorm te verkrijgen in de handel. Hoewel dat zeker voor pinkies een uitgesproken voordeel betekent, zijn er anderzijds heel wat voordelen verbonden aan het levend voeren van ondermeer buffalo's en meelwormen. Meer hierover in een latere bijdrage.

Kernidee als afsluiter

Voor bijvoedering aan kleine exoten zit men als kweker vrijwel altijd safe en stabiel met buffalo's. Met pinkies en met meelwormen zal de kweker voorzichtiger omspringen in zijn dosering, steeds in evenwicht met de geldende omgevingsklimatologie, tevens gekoppeld aan de beschikbare leef-en vliegruimte van de kweekvogels.

Voor verdere informatie omtrent eiwit van dierlijke oorsprong, zie tevens deel 2 van Het Voedingstechnisch luik :

Dierlijke eiwitbronnen in opfok van zaadeters


Veel succes

Tekstbewerking : Lester Lievens -
Tekst : Ivan Lievens

vrijdag 5 februari 2010

Eénmalig per 30 juni 2010 :
veiling op aanvraag :
2 gouldman EK 2008 en EK 2009


NOOT VOORAF : betreft nakweek 75% Lievens-lijnen met 25% Pelhrimov-roots (Tjechië) = uitkruising met volle evenknie-goulds

• Op aanvraag bij opbod geveild : 1 kweekman EK 2008 ok-witborst en 1 kweekman EK 2009 ok-paarsborst , uit Lievens-stamlijnen LB179 - 230/391.

Veilingdag (voor ingeschrevenen) op 30 juni 2010 - 13u00 tot 14u00. Bestemd voor hen die het hok kennen (=in het verleden reeds bezocht hebben); Inlichtingen telefonisch. Kans en gelegenheid voor elk gelijk.

• Tegelijk te ruil aangeboden : 1 kweekman EK 2009 zwartkop-geelsnavel paarsborst, uit Lievens-stamlijnen ring-stamnummer LB179 - 230/391.

Ruildag (voor ingeschrevenen) op 30 juni 2010 - 14u00 tot 15u00; bestemd voor hen die het hok kennen (=in het verleden reeds bezocht hebben); Inlichtingen telefonisch. Kans en gelegenheid voor elk gelijk.