zaterdag 19 december 2009
Best wishes of prosperity for 2010
Beste wensen van voorspoed voor 2010
Meilleurs voeux de prospérité pour l'an 2010
Joyeux Noel et Bonnes Fêtes à toutes et à tous de nos amis-éleveurs.
Merry Christmas and a Happy New Year to all of our acquaintances...
Vrolijk kerstfeest en Gelukkig Nieuwjaar aan alle kennissen-fokkers
de natuurbroed stamlijnen van het hok in erpe~mere
zaterdag 12 december 2009
Moshe & Hanna from Jerusalem - Israel :
White breasted in single factor pastel
Witborst in enkelfactorig pastel
Op slechts een drietal jaar tijd hebben Hanna en Moshe grote vooruitgang geboekt.
Eén van hun specialiteiten is pastel. Hieronder in zwartkop en roodkop.
ENGLISH READERS :
All around the world ever more gouldian breeders are now making efforts towards the natural breeding approach. These efforts are on average paying off on much shorter terms than generally expected. Provided a few of the most elementary "gouldian rules" are taken into account from the start.
LECTEURS FRANCAIS :
Partout dans le monde de plus en plus éleveurs font des efforts sérieux envers un élevage naturel par parents et sans médicaments industriels. Ces efforts-là en moyenne donne des résultats plus vites que généralement attendu. Evidemment à grande condition que certaines « régles-gould » élémentaires sont respectées dès le début.
NEDERLANDSE LEZERS :
Overal ter wereld doen steeds meer kwekers inspanningen naar medicatie-vrije natuurbroed-kweek toe. Die inspanningen worden gemiddeld vlugger beloond dan algemeen gedacht. Evenwel op voorwaarde dat enkele elementaire "gouldregels" vanaf het begin in acht worden genomen.
Links 3X jonge zwartkop in enkelfactorig pastel, bijna uitgeruid;
Hieronder drie jonge enkelfactorige mannen in witborst, net uitgeruid.
Hierboven het hele gezin aan de slag met het jute-nestmateriaal;
Links een beeld van de zelfgemaakte kweekkooien : "lekker luchtig"
Gouldpagina FAMILY LEVY'S NATURAL GOULDIAN HOUSE ISRAEL
Contact met Moshe en Hanna Levy
Tekstbewerking : Lester Lievens
__________________________________________________________
Dia Slides Lievens Gouldamadines : Zichtbaar méér type, Zichtbaar méér gould, gouldamadine² = gouldamadine in het kwadraat
de natuurbroed stamlijnen van het hok in erpe~mere
vrijdag 27 november 2009
TECHNISCHE RUBRIEK, deel 1 : Ivoren Torens
Opsomming van achterhaalde technicaliteiten
uit meerdere bijbels van technische commissies
Vanaf voorjaar 2010 gaat een nieuwe technische rubriek inzake gouldamadines van start. Daarin worden tegen het daglicht gehouden, een reeks van zogeheten "technische bepalingen" zoals die vandaag -nog steeds op zeer uitéénlopende en vaak abstracte manieren- door een hele reeks technische commissies-gouldamadine via verschillende gould-standaarden worden opgelegd.
Tegelijk blijven vernauwende interpretaties vaststelbaar omtrent achterhaalde technicaliteiten en/of onbestaande technische definities van :
• Carotenoïde mannenkoppen (+ variabele pigmentladingen)
• Carotenoïde poppenkoppen (+ variabele pigmentladingen)
• Vraagprogramma's voor poppen met mannenkoppen
(+ neveneffecten en gevolgen)
• Paarsborst mannenborsten
(meervoudig pigmentbereik + kleurtonaliteiten)
• Paarsborst poppenborsten
(enkelvoudig pigmentbereik +
variabiliteit in phaeomelaninelading + kleurtonaliteiten)
• Buikbevederings –luteïne (optische effecten
o.i.v. verschillende pigmentladingen)
• Kopbevederings- (epoxy)luteïne (optische effecten
o.i.v. verschillende pigmentladingen)
• Chemische balans tussen luteïne en epoxy-luteïne
• Optische variaties van luteïne en epoxy-luteïne
• Mechanismen voor “optisch lila” (in mannelijke borsten)
• Mechanismen voor “optisch paars” ( “ “ )
• Mechanismen voor “optisch iriserend paars” ( “ “ )
• Witborst (en meervouds-allelen, inclusief neveneffecten)
• Lilaborst (en meervouds-allelen, inclusief neveneffecten)
• Rozeborst (en meervouds-allelen, inclusief neveneffecten)
• Witborst-vlekkerigheid - eumelanine gelinkt
• Witborst-vlekkerigheid - phaeomelanine gelinkt
• Lilaborst-phenotypes en destabiliserende factoren
• Rozeborst-phenotypes en destabiliserende factoren
• Pastel (effecten op paarsborst in enkelfactorige phenotypes)
• Pastel (in destabiliserende dubbelfactoren + neveneffecten)
• Hyperactieve pastelwerking in paarsborst-phenotypes
• Interactieve eumelanine-reductie tussen pastel en witborst
• Benamingen, zowel naar phenotype als genotype + gevolgen
• 3 naamgevingen voor éénzelfde factor + gevolgen
• European Pastel & Dilute
• Het actuele “blauw” met luteïne-residu’s
• Het onbestaande "echte" blauw zonder luteïne-residu’s
• Verstoorde tyrosinase-fase met afwijkend rugkleurbeeld
• Bruin rug-eumelanine met ontbrekende oxidatie-trap
• Afwijkende kleurbeelden tot op vandaag onbesproken
DENK VERVOLGENS AAN ALLE ANDERE NORMEN VANDAAG NET ZOVEEL TECHNISCHE STANDAARDEN ALS ER TECHNISCHE COMMISSIES ZIJN
Situering van de problematiek
Vandaag zijn er -alleen al binnen Europa- net zoveel geheel verschillende standaarden voor gouldamadines als er technische commissies voor gouldamadines zijn. Dat zijn er nogal wat. Zonder enig onderling overleg. Met telkens verschillende uitkomsten en waarheidsbepalingen. Voor één en dezelfde vogel. Frappant is dat tegelijk in elke en iedere gouldstandaard technische correctheid wordt opgeëist. Door elke en iedere van de vele commissies. Tegelijk blijven ook vandaag "technische onduidelijkheden" overtrokken met een waas van geheimzinnigheid en mysterie. Tegelijk blijft daar tevens in groeiende mate de vaststelling van standaarden en vraagprogramma's die met ongerijmde abstracties en uiteenlopende terminologiëen de interactie en communicatie binnen de gouldliefhebberij belasten. Wie wordt dààr beter van ?
Keurders en hun richtlijnen
Het is een publiek geheim : Vooral in de lage landen werken exotenkeurders doorgaans met een zeer hoge graad van praktische deskundigheid. Echter steeds binnen het kader dat voor hen is uitgezet. Want keurders zijn er nu éénmaal toe gehouden om te werken op basis van de hen opgelegde standaard-richtlijnen. Die richtlijnen worden vandaag opgesteld door tal van technische commissies-gouldamadine van wie in de eerste plaats opperste technische expertise moet kunnen verwacht. Hoe uitéénlopend hun standaardformuleringen en richtlijnen voor één en dezelfde vogel in praktijk nog steeds blijken te zijn. Keurders voeren enkel de specificaties van de regelgeving uit, niet zelden tegen beter weten in.
Technische commissies en hun verantwoordelijkheid
Per slot van rekening dragen leden van technische commissies persoonlijke en collectieve verantwoordelijkheid voor wat zij als regelgeving aan keurders opleggen. Daarom kan enkel het "zwaarste toegangsexamen" voor kandidaat-commissieleden volstaan. Want van technische regelgeving-makers die gaan bepalen hoe anderen moeten werken, wordt -in de allereerste plaats- wel degelijk de allerhoogste technische bekwaamheid en expertise van allemaal verwacht. Tegelijkertijd moet van de talloze regelgeving-makers tevens de grootst mogelijke vooruitkijkende wijsheid kunnen worden vermoed; vooruitkijkende wijsheid die anticipeert in alle mogelijk denkbare richtingen. Vooruitkijkende wijsheid die tegelijk anticipeert naar alle mogelijke medespelers op het veld. Het veld dat vandaag aanzienlijk groter is dan hun eigen achtertuin. Daarbij dag aan dag in versnellende mate groter wordt dankzij expansieve effecten via internet-communicatie. Van de talloze regelgeving-makers wordt een vooruitkijkende wijsheid verwacht die niet enkel streeft naar absolute technische correctheid. Maar tegelijk ook altijd streeft naar de grootst mogelijke internationale begrijpbaarheid door éénvormigheid. Eénvormigheid in codering, normering, technische terminologie en taalgebruik. Tussen alle betrokken medespelers. In alle richtingen. Opdat elk van de betrokken spelers elkaar naar woordgebruik altijd kunnen verstaan. Ook daar blijft vandaag de vaststelling dat zoiets geenszins het geval is. In een wereld die vandaag "steeds sneller, steeds groter" wordt, ligt nochtans precies in die internationale begrijpbaarheid / bruikbaarheid, de sleutel waar de liefhebberij beter en sterker van moet worden. In een tijdsbeeld waar vogelliefhebberij en beleving zuchtend gebukt gaan onder allerhande crisis-effecten, is precies die nood nog eens zo groot.
Steeds sneller evoluerende wereld
In deze context draagt elke bond van elk land zijn eigen verantwoordelijkheid. Vandaag zijn er landen die op dit vlak reeds deelse inspanningen hebben geleverd. Sommige weliswaar klein, andere iets minder klein. Waarbij van elke betrokken partij vermoed wordt te presteren naar eigen potentieel en mogelijkheden. Op dit vlak blijft één van de allerbelangrijkste spelers in een snel verschuivend internationaal scenario echter roemloos achter. Terwijl het precies de Nederlandse gouldliefhebberij is die zonder twijfel het grootste potentieel in zich draagt, staat uitgerekend de Nederlandse standaard vandaag nog steeds bol van dubbele tot drievoudige naamgevingen, plastische verwijzingen en andere gehanteerde abstracties. Die daarenboven elke internationale begrijpbaarheid van technische jargontaal onmogelijk maken. Waardoor de Nederlandse gouldliefhebberij internationaal steeds verder geïsoleerd dreigt te raken. Lokale verstarring binnen een snel evoluerend internationaal gegeven draagt altijd enorme consequenties in zich. Zo is binnen de vogelliefhebberij voorheen al vaker gebleken. Ondertussen worden in een snel evoluerende wereld de nadelen voor de Nederlandse gouldliefhebber in toenemende mate zichtbaar. Nadelen die een liefhebberij zuchtend onder allerlei crisis-effecten best kan missen. Bovendien : alle nadelen voor één van 's werelds belangrijkste spelers op dit vlak zullen op korte termijn tevens afspiegelen op de rest van de liefhebberij in Europa. Vervolgens met een voorspelbaar boomerang-effect terugkerend naar afzender(s). Een vicieuze cirkel.
Concluderende vaststelling
Tot nader order blijft de vaststelling van aangehouden verstarring tussen vrijwel alle Europese technische commissies-gouldamadine, elk van hen teruggetrokken in hun eigen ivoren toren. Hetgeen vandaag nog steeds doorlopend bevestigd wordt door plaatselijke waarnemers in de onderscheiden landen.
Vandaag zijn er -alleen al binnen Europa- net zoveel geheel verschillende standaarden voor gouldamadines als er technische commissies voor gould-amadines zijn. Dat zijn er nogal wat. Met telkens onderling afwijkende terminologiëen. Met bovendien zo vaak mensen die mekaars taalgebruik niet machtig zijn, landstaal zowel als technische jargontaal. Met vervolgens telkens verschillende uitkomsten en waarheidsbepalingen. Voor één en dezelfde vogel. Derhalve blijft als eerste vraag :
Wie wordt dààr beter van ?
Tot 31 januari 2010 opmerkingen en suggesties inzake huidige standaardnormeringen en aanverwante technische onderwerpen, naar naturalgould@mail.be
Vandaag zijn er -alleen al binnen Europa- net zoveel geheel verschillende standaarden voor gouldamadines als er technische commissies voor gouldamadines zijn. Dat zijn er nogal wat. Zonder enig onderling overleg. Met telkens verschillende uitkomsten en waarheidsbepalingen. Voor één en dezelfde vogel. Frappant is dat tegelijk in elke en iedere gouldstandaard technische correctheid wordt opgeëist. Door elke en iedere van de vele commissies. Tegelijk blijven ook vandaag "technische onduidelijkheden" overtrokken met een waas van geheimzinnigheid en mysterie. Tegelijk blijft daar tevens in groeiende mate de vaststelling van standaarden en vraagprogramma's die met ongerijmde abstracties en uiteenlopende terminologiëen de interactie en communicatie binnen de gouldliefhebberij belasten. Wie wordt dààr beter van ?
Keurders en hun richtlijnen
Het is een publiek geheim : Vooral in de lage landen werken exotenkeurders doorgaans met een zeer hoge graad van praktische deskundigheid. Echter steeds binnen het kader dat voor hen is uitgezet. Want keurders zijn er nu éénmaal toe gehouden om te werken op basis van de hen opgelegde standaard-richtlijnen. Die richtlijnen worden vandaag opgesteld door tal van technische commissies-gouldamadine van wie in de eerste plaats opperste technische expertise moet kunnen verwacht. Hoe uitéénlopend hun standaardformuleringen en richtlijnen voor één en dezelfde vogel in praktijk nog steeds blijken te zijn. Keurders voeren enkel de specificaties van de regelgeving uit, niet zelden tegen beter weten in.
Technische commissies en hun verantwoordelijkheid
Per slot van rekening dragen leden van technische commissies persoonlijke en collectieve verantwoordelijkheid voor wat zij als regelgeving aan keurders opleggen. Daarom kan enkel het "zwaarste toegangsexamen" voor kandidaat-commissieleden volstaan. Want van technische regelgeving-makers die gaan bepalen hoe anderen moeten werken, wordt -in de allereerste plaats- wel degelijk de allerhoogste technische bekwaamheid en expertise van allemaal verwacht. Tegelijkertijd moet van de talloze regelgeving-makers tevens de grootst mogelijke vooruitkijkende wijsheid kunnen worden vermoed; vooruitkijkende wijsheid die anticipeert in alle mogelijk denkbare richtingen. Vooruitkijkende wijsheid die tegelijk anticipeert naar alle mogelijke medespelers op het veld. Het veld dat vandaag aanzienlijk groter is dan hun eigen achtertuin. Daarbij dag aan dag in versnellende mate groter wordt dankzij expansieve effecten via internet-communicatie. Van de talloze regelgeving-makers wordt een vooruitkijkende wijsheid verwacht die niet enkel streeft naar absolute technische correctheid. Maar tegelijk ook altijd streeft naar de grootst mogelijke internationale begrijpbaarheid door éénvormigheid. Eénvormigheid in codering, normering, technische terminologie en taalgebruik. Tussen alle betrokken medespelers. In alle richtingen. Opdat elk van de betrokken spelers elkaar naar woordgebruik altijd kunnen verstaan. Ook daar blijft vandaag de vaststelling dat zoiets geenszins het geval is. In een wereld die vandaag "steeds sneller, steeds groter" wordt, ligt nochtans precies in die internationale begrijpbaarheid / bruikbaarheid, de sleutel waar de liefhebberij beter en sterker van moet worden. In een tijdsbeeld waar vogelliefhebberij en beleving zuchtend gebukt gaan onder allerhande crisis-effecten, is precies die nood nog eens zo groot.
Steeds sneller evoluerende wereld
In deze context draagt elke bond van elk land zijn eigen verantwoordelijkheid. Vandaag zijn er landen die op dit vlak reeds deelse inspanningen hebben geleverd. Sommige weliswaar klein, andere iets minder klein. Waarbij van elke betrokken partij vermoed wordt te presteren naar eigen potentieel en mogelijkheden. Op dit vlak blijft één van de allerbelangrijkste spelers in een snel verschuivend internationaal scenario echter roemloos achter. Terwijl het precies de Nederlandse gouldliefhebberij is die zonder twijfel het grootste potentieel in zich draagt, staat uitgerekend de Nederlandse standaard vandaag nog steeds bol van dubbele tot drievoudige naamgevingen, plastische verwijzingen en andere gehanteerde abstracties. Die daarenboven elke internationale begrijpbaarheid van technische jargontaal onmogelijk maken. Waardoor de Nederlandse gouldliefhebberij internationaal steeds verder geïsoleerd dreigt te raken. Lokale verstarring binnen een snel evoluerend internationaal gegeven draagt altijd enorme consequenties in zich. Zo is binnen de vogelliefhebberij voorheen al vaker gebleken. Ondertussen worden in een snel evoluerende wereld de nadelen voor de Nederlandse gouldliefhebber in toenemende mate zichtbaar. Nadelen die een liefhebberij zuchtend onder allerlei crisis-effecten best kan missen. Bovendien : alle nadelen voor één van 's werelds belangrijkste spelers op dit vlak zullen op korte termijn tevens afspiegelen op de rest van de liefhebberij in Europa. Vervolgens met een voorspelbaar boomerang-effect terugkerend naar afzender(s). Een vicieuze cirkel.
Concluderende vaststelling
Tot nader order blijft de vaststelling van aangehouden verstarring tussen vrijwel alle Europese technische commissies-gouldamadine, elk van hen teruggetrokken in hun eigen ivoren toren. Hetgeen vandaag nog steeds doorlopend bevestigd wordt door plaatselijke waarnemers in de onderscheiden landen.
Vandaag zijn er -alleen al binnen Europa- net zoveel geheel verschillende standaarden voor gouldamadines als er technische commissies voor gould-amadines zijn. Dat zijn er nogal wat. Met telkens onderling afwijkende terminologiëen. Met bovendien zo vaak mensen die mekaars taalgebruik niet machtig zijn, landstaal zowel als technische jargontaal. Met vervolgens telkens verschillende uitkomsten en waarheidsbepalingen. Voor één en dezelfde vogel. Derhalve blijft als eerste vraag :
Wie wordt dààr beter van ?
Tot 31 januari 2010 opmerkingen en suggesties inzake huidige standaardnormeringen en aanverwante technische onderwerpen, naar naturalgould@mail.be
Tekst : Ivan Lievens
Tekstbewerking : Lester Lievens
lievens[.]lester[AT]gmail[.]com
de natuurbroed stamlijnen van het hok in erpe~mere
maandag 2 november 2009
Rubriek "De gouden pluim", deel 2
Gouldkwekers-wijsheid aan het woord
EX-Voorzitter regio 1 , Leo Koopman :
"Koop geen kat in een zak."
In de rubriek "Gouldkwekers-wijsheid" is het woord vandaag aan Leo Koopman, voorzitter van regio 1 in de Speciaalclub Natuurbroed Gouldamadine NL. Ook Leo mag "De Gouden Pluim" op zijn hoed steken. Proficiat Leo.
Waar let ik op door
bij LEO KOOPMAN
aanschaf
van
gouldamadines ?
Als je als vogel kweker besluit Gouldamadines te gaan kweken dan zijn er meerdere dingen waar je op moet letten, want je koopt al gauw een kat in de zak.
• 1. Koop alleen Gouldamadine uit natuurbroed. Er zijn nog steeds kwekers die Japanse meeuwen gebruiken om Gouldamadines groot te brengen. Als je hier meer over wil weten is er een club waar je alles te weten kan komen en dat is de S.N.G.N.: Speciaalclub Natuurbroed Gouldamadine Nederland. Deze leden specialiseren zich in het kweken op zo natuurlijk mogelijke wijze. Deze mensen maken geen gebruik van Meeuwen. Het is in de club verboden en als men het toch doet, loopt men stellig de kans geroyeerd te worden.
• 2. Het is aan te raden om eerst bij een kweker te gaan kijken hoe hij zijn vogels houdt, vraag eens wat hij voert en hoe de temperatuur in zijn hok is. Let er vooral op, dat je gezonde vogels koopt die helder uit de ogen kijken, een gladde snavel en een glad verenpak bezitten. Geen platkop maar wel gave pootjes hebben. Vraag ook eens naar een stamboom of kweekkaart: zo kom je een hoop te weten van de vogels die je wilt kopen. Je krijgt tegelijk ook een indruk van de kweker, hoe hij met bepaalde zaken omgaat. En geef je ogen de kost, kijk in de kooien of er natte mest ligt. Als je er dan een goed gevoel over hebt, koop dan gerust de vogels.
• 3. Waar let je zeer goed op wanneer je een gould aanschaft :* Het formaat – moet mooie en volle body zijn.
* De kop - moet een mooie ronding hebben, niet plat.
* De tekening - moet strak afgelijnd zijn, geen rafels.
* Het model - mag beslist geen potloodje zijn.
• 4. Koop geen kat in een zak. Wanneer je op een beurs, vrije verkoop of van de handel koopt, weet je nooit de achterliggende geschiedenis van een vogel. Dus blijf op je hoede, je weet op dat moment nooit wat je op het hok haalt.
Mijn lijfspreuk is :
• Eerst kijken dan doen.
• Jong geleerd is oud gedaan.
• Iemand die geen fouten maakt doet niets.
• Vragen mag zeuren niet.
• Help eens een ander als je zelf geholpen wilt worden.
• Kampioenen koop je niet, die kweek je zelf.
• Een kampioen kweken is een kunst.
• Een kampioen blijven nog een grotere KUNST !
• Wees nooit jaloers op andermans vogels, maar probeer zelf.
• Kweek kwaliteit in plaats van kwantiteit.
Ik ben gewezen voorzitter van de Speciaalclub Natuurbroed Gouldamadine Nederland Regio 1
Mijn kweeknummer is ZH46.
Website www.gouldzee.nl
Vragen zijn welkom. Contact met Leo & Thea Koopman
Noot vh Hok Lievens :
“Goed gesproken Leo. Wat gouldkwekers er zelf voor over hebben, onderscheidt hun vogels en henzelf altijd van de rest.”
Tekstbewerking : Ivan & Lester Lievens
de natuurbroed stamlijnen van het hok in erpe~mere
woensdag 28 oktober 2009
HET VOEDINGS - TECHNISCH LUIK : deel 2
Dierlijke eiwitbronnen in opfok van zaadeters
Inleiding
Wat is de waarde van kweeksupplementen met dierlijke eiwitkern? Valt het te verkiezen om eigen opfokvoer aan te maken met een eitje, en vervolgens te gaan opwaarderen met één of ander super-kweeksupplement ? Of kan dat vandaag de dag “gevaarlijk gedrag” zijn, met al die blitse potten zonder duidelijke inhouds-opgave ? En wat als… er een koe in de pot zit ?
Vervolgens : waarom is het ene commerciële eiwit-kweeksupplement zonder meer reeds 20 jaar succesvol …? Terwijl bepaalde andere kweeksupplementen het ene eerste jaar al eens voor een piek in de kweekresultaten zorgen, en daarna veelal niks bijzonders meer… of inderdaad… vaak nog veel minder. Verschillende oorzaken liggen aan de basis. Verder in deze synthese wordt op één van die mogelijke oorzaken in gegaan.
Aangewezen waarden voor benutbaar eiwit in opfok
Hoe “zwaar” dient de totaalfractie eiwit in een opfokvoer aanwezig te zijn…? Wel te verstaan, wanneer we spreken over opfok voor zaadeters ter grootte van pakweg een kanarie. Het benutbaar eiwitpercentage van opfok voor azende zaadeters behoort te liggen rond een maximale doorsnee werkwaarde van 16.2% à 16,6% (benutbaar dus), om verschillende redenen.
Let wel : “doorsnee werkwaarde” ,
want de eiwitbehoefte van groeiende vogels verloopt steeds progressief, vanaf de allereerste levensadem, vanaf de geboorte. Eerst strak stijgend, dan plots even kort piekend, en vervolgens gestadig dalend tot nominale werkwaarden tot het moment van uitvliegen. Bij het uitvliegen zakt de eiwitbehoefte nog een paar tienden, terwijl het lichaam in toegenomen mate focust op energiestofwisseling. Stap voor stap niet meer dan logisch, want het jonge lichaam dient de aangevoerde eiwitfractie tijdens elke fase van die eerste drie weken ook nog te kunnen verwerken. Zijn de eiwitwaarden in opfok te hoog, of van een verkeerde samenstelling, dan wordt de gezondheid van opgroeiende nestjongen belast op korte, maar vooral op middellange termijn. Zelfs op lange termijn, mogelijk gedurende de rest van hun leven. Van daar ook het grote belang van specifieke en correcte eiwitverstrekking via opfok. Pas gekipte jongen starten met een eiwitbehoefte van een kleine 12%. Alweer logisch ook, want dat is niet alleen ongeveer de totale eiwitfractie van de ei-inhoud waar het jong zijn embryonale fase in doormaakt, tot de dag van het kippen. Bovendien verloopt de eiwitbehoefte van het gekipte vogeljong progressief vanaf de geboortedag / dag van het kippen, met een eiwitstart ter grootte van de procentuele waarde van de in de buikholte binnengetrokken dooierrestant, zijnde plusminus 12-13%; het progressieve verloop van de jonge vogel’s eiwitbehoefte gaat de eerste dagen in strak stijgende lijn. Voor de meeste zaadeters niet groter dan pakweg een kanarie, stijgt de benutbare eiwitbehoefte vrij vlug tot 16%-16,5%, om even daarna -meestal naar de 9e tot 11e levensdag toe- heel even kort te pieken tot een kleine 17,5% tot (maximaal meestal)18%, soms wat meer (afhankelijk van de vogelsoort). Nadien zakt de eiwitbehoefte -aanvankelijk vrij langzaam, daarna iets sneller- en blijft (afhankelijk van soort tot soort) tot een paar dagen vóór het uitvliegen op een waarde van een kleine 15% tot een goeie 15% benutbare eiwitwaarde (afhankelijk van de soortgrootte, en van het tijdstip van nestverlaten)
Eiwitstofwisseling versus energiestofwisseling
Alweer afhankelijk van de soort (quote “een goudvink is geen gouldamadine”), zal net voor, tot net na het nestverlaten, de eiwitstofwisseling in intensiteit inleveren ten voordele van de energiestofwisseling. Op dat moment zal de eiwitbehoefte van de jonge vogel alweer een stukje dalen, op dat ogenblik tot waarden van ongeveer een kleine 13% tot 14% benutbaar –of zelfs wat lager- inderdaad ook daar alweer in beduidende mate afhankelijk van de gekweekte soort vogels.
Kippe-ei-proteïne zit op 12%
Zoals boven vermeld komt de totaalinhoud van een kippe-ei niet toe aan de noodzakelijke, benutbare totaalfractie eiwit van 14% - 16%. Hoe mooi verdeeld ook het vogelspecifiek aminozurenpatroon van dat kippe-ei, en hoeveel eieren men ook in een opfokvoer mengt, opfok louter op basis van dierlijke proteïne uit eieren behoeft in de meeste gevallen opwaardering met een geschikt en hoogwaardig supplement van dierlijk eiwit –zoals hierboven verduidelijkt-.
Alweer logisch, want vooral tijdens de eerste 10 dagen vanaf het kippen kunnen nestjongen extra proteïne gebruiken. Meteen ook de reden waarom de meeste zaadeters in hun wildbiotoop massaal insecten aansleuren in de eerste week na het kippen… Insecten die naar voedingswaarde minimaal al gauw aan 16,5 % benutbaar eiwit komen te zitten, en meer… Naar het einde van die eerste levensweek toe, is er dus aanzienlijk meer nodig dan de krappe 12% -fractie uit eieren.
Daar eigeel (dooier) + wit van het ei samen gemiddeld slechts een totaalwaarde van 12% proteïne vertegenwoordigen, zal de hierdoor bereikte nuttige proteinewaarde van de opfok logischerwijze steeds rond de 12% blijven. Zeker nog meer zo wanneer het gekookte ei wordt versneden door toevoeging van beschuitmeel, rusk, broodkruim of een andere koolhydraathoudende mengwaarde. Ook al geeft men vanaf dag 3 enkel de eidooier (zonder wit van het ei dus) + beschuitmeel, dan nog komt men in het allerbeste geval slechts eventjes een paar tienden boven 13% benutbare eiwitfractie uit. Weliswaar in dat laatste geval dan nog wel met dien verstande dat het aminozurenpatroon reeds lichtjes is scheefgetrokken in het voordeel van vooral de zwavelhoudende aminozuren, die rijkelijk in eigeel of dooier aanwezig zijn (en bijgevolg dus in verhouding nauwelijks in het wit van het ei).
Kweeksupplementen met melkeiwit
Zijn ze goed ?... of gewoon goed-koop ? Of misschien in een ander geval dan wellicht weer net-niet-‘zó goedkoop’- wanneer de kweker zijn eindbalans opmaakt …
De commercie promoot merknaam A, eiwitkern B, kweekmix C …veelal enkel op basis van immer goedkoop melkeiwit (desgevallend plus soya-eiwit). Wie zal het nog verbazen? Maar wie is er tegelijk ook van overtuigd dat zaadeters wel degelijk het best af zijn met een supplementering louter uit melkeiwit ? Wie meent dan oprecht dat eiwitstructuren afkomstig van zoogdieren voor een azende zaadeter beter zijn dan eiwit uit insecten…? …En wie denkt dan wellicht nog dat melkeiwit ook beter zou zijn dan de inderdaad van oorsprong –evolutioneel- veel dichter aan vogels gerelateerde eiwitten uit vis, bovendien gebufferd met voor de vogel veel interessantere vetzurenfracties…? Wie is er ook dan nog steeds écht van overtuigd dat eiwit uit zoogdieren voor azende zaadeters beter is dan eiwit uit insecten en/of uit vis…? Het eerste heeft veel minder met de andere te maken dan op het eerste gezicht lijkt. Verder in deze bijdrage wordt duidelijk waarom.
Eiwit uit insecten en eiwit uit vis
Vanaf dag 2, gedurende een dag of twee-drie enkel gekookte eidooier als dierlijke eiwitbron verstrekken teneinde het proteïnepercentage van opfok lichtjes te verhogen, inclusief nadruk op zwavelhoudende aminestructuren, kan nog net. Hoewel het om verschillende redenen zeer aan te bevelen is om vanaf dag 2 na het kippen, naast ei tevens een aanvulling te voorzien met insecten en vis(eiwit). Voor alternatieve supplementering met het oog op procentuele stijging van dierlijke proteïne in het opfokrantsoen van azende zaadeters, zijn naast viseiwit dus vooral eiwitten uit insekten aan te bevelen. Om velerlei redenen. Wat de commercie verder ook in catchy slogans beweert, voor azende zaadeters is er in wezen slechts 1 andere eiwitbron die nog beter geschikt is dan vis(meel). En dat is uiteraard het originele concept van eiwit uit insecten. Hier ligt het totale voedings- rendement het hoogst, en tegelijk belasting door metabole zuurresidu's het laagst.
Voor alle duidelijkheid :
“Metabole zuurresten” zijn totaal wat anders, en staan geheel niet gelijk aan “vrije, organische zuren” zoals men die in fruit en groente aantreft. Zo hebben bijvoorbeeld zure vruchten zoals citrus en zwarte/blauwe bessensoorten meestal een vrij groot overschot van organische zuren. Deze laatste verbranden in het lichaam tot koolzuur. Er blijven van deze zuren dus geen schadelijke resten achter in het lichaam. Maar daarentegen wel een rest van nuttige organische basen. Aanlevering van vrije zuren uit specifieke groente- en fruitsoorten helpt aldus overmaat en stapeling van metabole zuren te voorkomen.
Melkeiwit : metabole overschotten en gevolgen
Veruit de minst geschikte dierlijke eiwitbron voor nadrukkelijke supplementering bij azende zaadeters is melkpoeder (of vleeseiwit). Ook al zijn de meeste kweek- en opfoksupplementen met vaak flitsende labels, voor hun dierlijke fractie louter gebaseerd op het “commercieel handige” melkeiwit.
Enerzijds is melkeiwit inderdaad wel iets meer geschikt voor “allesetende” vogels, zoals onder meer kraaien en gaaien. En daarnaast uiteraard ook meer geschikt voor roofvogels. Anderzijds zal het voor elk duidelijk zijn : een kanarie is geen aasgier, en bijgevolg eet die kanarie op courante basis zaden en granen, maar geen biefstuk. Bij de verwerking en opruiming van afvalzuren uit vlees- en melkeiwitten zullen binnen het lichaamsmetabolisme van de zaadeter in alle geval aanzienlijk veel grotere fracties vitaminen, mineralen en andere cruciale hulpstoffen aan de lichaamsreserve dienen onttrokken te worden dan normaal het geval is bij comsumptie van insecten- of viseiwit. Zelfs al zou de zaadeter het onwaarschijnlijkerwijze voor mekaar krijgen om de bicarbonaat-buffer op peil te houden en tegelijk ook de rest van alle andere weggeroofde hulpstoffen steeds tijdig aan te vullen tot vereiste niveau's, dan nog kan de overbelasting van de pancreasfunctie een uitgesproken diabetes-gevoeligheid van de vogel in de hand werken, met tal van mogelijke, niet onmiddelijk specifieke ziektebeelden vandien. Bovendien blijft het in de meeste gevallen zeer twijfelachtig dat werkelijk alle metabole zuurresidu’s uit de verwerking van zoogdieren-eiwit volledig kunnen worden opgeruimd. Dat één en ander op middellange termijn een belastende factor voor de duurzaamheid van voortplanting en algemene gezondheid van de vogelpopulatie zal uitgroeien, valt in praktijk door fokkers-melkeiwitverstrekkers bij herhaling vast te stellen. Zelfs op vrij korte termijn uiten zich vaak de eerste negatieve verschijnselen.
Want nog ingrijpender dan de “hulpstoffenroof” binnen het lichaamsmetabolisme, is de uiteindelijke impact van vlees- en melkeiwitten op de zuur-base balans van het vogellichaam. In vergelijking met de eiwitverwerking uit insecten en vis, blijven in het vogellichaam uit de verwerking van eiwitten afkomstig van zoogdieren immers andere types metabole zuren in het spijsverteringtraject achter die de zuur-base balans van de jonge zaadetende vogel extra belasten, en de conditie van de vogel op verschillende niveau’s hypothekeren, ter hoogte van lever, pancreas en andere organen, zowel als in de darmfunctie. Zelfs de zuurwaarde van het bloed wordt bij supplementering met melkeiwit, door de aard van de achterblijvende metabole zuurresidu’s, onderhevig aan minimale daling. Het zuur-base evenwicht is één van de meest cruciale factoren voor vitaliteit, gezondheid en voortplanting. Roofvogels zijn vanuit hun evolutie veel beter voorzien op de eliminatie uit hun lichaam van dit soort types metabole afvalzuren afkomstig uit zoogdieren-eiwitten; zaadetende vogels duidelijk veel minder, in sommige gevallen zelfs nauwelijks. Met de gekende gevolgen. In vogelpopulaties waar overvloedig met melkeiwitten wordt gegoocheld voor opfok van zaadeters, zal de levensduur zowel als bekwaamheid tot voortplanting op termijn een stuk beperkter uitvallen dan bij populaties waar eiwitten uit ei, insekten en vis op het opfokmenu staan.
Meer gevolgen
Vandaar ook dat jonge zaadeters die reeds van in het nest louter met melkproteïne worden gesupplementeerd, in de regel aanzienlijk meer kans maken om even later tijdens de jeugdrui een net iets grotere vatbaarheid voor parasitaire darminfecties te vertonen, bovendien vaak op wat latere leeftijd ook net iets eerder last gaan ondervinden van bijvoorbeeld jichtsymptomen of nierfalen. Tegelijk laten dergelijke vogels pover opgebouwde epitheelstructuren zowel als veelvuldige slijmvliesbeschadiging vaststellen. Met als direct gevolg aanzienlijk hogere risico’s op bacteriële neveninfecties ter hoogte van ogen, luchtwegen en darmstelsel. Specifiek tevens vaker spin-offs met vaststellingen van huid- en bevederingsproblemen, zoals bvb ondermeer verstoorde ruifase, chronische eczeemvorming, snavelwoekeringen, kalkpootverschijnselen, stokrui, follikelbeschadigingen enz... Specifiek bij gouldamadines inderdaad beduidend meer follikelproblemen door zogenaamde combinatie-infecties, met de zeer herkenbare "kaalkopsymptomen" als resultaat.
Povere epitheelstructuren resulteren verder eveneens in drastisch verhoogde gevoeligheid voor (zweep)- parasieten in het bovenste deel van zowel luchtwegen als spijsvertering, zoals tricho en cochlo, met onveranderlijk steeds verdergaande slijmvliesbeschadiging. In het verlengde hiervan is eveneens zeer specifiek voor gouldamadines, een drastisch verhoogde gevoeligheid voor infecties met luchtpijpmijt. Daarnaast uiteindelijk ook meer verhoogde risico's op virale infecties en schimmelaandoeningen dan het geval is bij populaties van dezelfde vogelsoorten die als nestjong met extra dierlijk eiwit uit insecten en/of vis worden gesupplementeerd, in plaats van melkeiwit.
Parasieten-gevoeligheid meestal levenslang
De verhoogde gevoeligheid voor inwendige parasieten is bij melkeiwit-supplementering van zaadeters niet enkel regelmatig vaststelbaar tijdens de juveniele fase, maar ook vaker bij volwassenheid, meestal levenslang. Of een zaadeter al dan niet grote weerstand ontwikkelt tegenover parasieten, is steeds tweeërlei bepaald : Naast genetische aanleg en immuun-bekwaamheid, is op jonge leeftijd ook de onverstoorde ontwikkeling van het vermogen tot ongeremde aanmaak en vernieuwing van darmepitheel van cruciaal belang. Deze onbeschadigde ontwikkeling van darmepitheel wordt mede bepaald door externe factoren, waarvan voeding de belangrijkste is. Vanaf geboorte tot eind jeugdrui is het darmweefsel van jonge vogels een stuk gevoeliger voor beschadiging door overmaat aan zuurresidu's uit melkeiwit, waarbij parasitaire infecties makkelijker vrij spel krijgen. Tegelijk wordt elk darmweefsel dat onder druk staat van parasieten, eveneens veel vatbaarder voor bacteriële infecties en schimmelinvasies. Niet zelden tijdens het hele verloop van het verdere vogelleven. Een leven dat in de regel ook vaak korter uitvalt dan dat van hun soortgenoten die als azend jong, naast een basisopfok met ei-proteïne, tevens met proteïne uit insecten en/of vis(meel) werden gesupplementeerd.
Conclusies : de 3 geboden
1. Eerder dan eiwit uit zoogdieren te supplementeren in het opfokvoer van azende zaadeters, blijkt het zonder meer aangewezen om binnen het kader van een doelgerichte voedingstechniek in eerste instantie te kiezen voor supplementering met eiwit uit insecten.
2. Tweede dierlijke proteïnebron voor azende zaadeters is uiteraard eiwit uit kippe-eieren; voordeel hier is uiteraard de authenticiteit en herkenbaarheid van de te verteren eiwitstructuren en bufferende hulpstoffen, want het vogelembryo groeit uit ei-proteïne. Nadeel voor het opgroeiende nestjong is de relatief lage benutbare eiwitwaarde, beperkt tot 12-12,5%.
3. Het eerstvolgende alternatief is viseiwit. Supplementering met 1% tot 2% (Deense haring) vismeel heeft meerdere voordelen. In dit laatste geval krijgt men er –afhankelijk van de bron- bovendien meestal de mooie vetzuurfracties uit vis, direct bij. Hetgeen ook meteen de jonge vogels in kwestie zal toelaten hun zuur-base balans nog net een stukje beter te beheren.
Plantaardig eiwit
Hierboven hebben we het uitsluitend gehad over eiwitbronnen van dierlijke origine. Uiteraard zijn voor zaadeters daarnaast tevens eiwitbronnen van plantaardige oorsprong van zeer groot belang voor een vlotte spijsvertering en groei van jonge vogels. Sterker nog, globaal gesproken mag zelfs gesteld worden dat in veel opfokvoeders een scheefgetrokken verhouding geldt, waarbij relatief te veel dierlijk eiwit en derhalve tegelijk relatief te weinig plantaardig eiwit aanwezig is.
Voor jeugdruiende vogels en het zachtvoer dat hen meestal wordt aangeboden, geldt één en ander nog in sterkere mate. Tijdens het verloop van de ruifase behoren zaadeters in sterk aflopende mate dierlijk eiwit in hun voedingsstramien te vinden. Gecompenseerd met stapsgewijze groter wordende fracties van plantaardig eiwit. Op middellange en lange termijn komt dit zowel de gezondheid als de voortplantingskracht ten goede.
Afsluitend
Kwekers die al zo vaak verlangd hadden om drastisch minder industriële chemo en antibiotica te willen gaan gebruiken, dienen ook in een voedingscontext altijd te beginnen bij het begin. Want niet alleen afkomst en genetisch voorbepaalde bekwaamheid van de vogels is van belang. Zeker in even grote mate belangrijk is ook voeding : sterke vogels door sterke voeding. Alleen dan komt het volledig genetisch potentieel van vogels tot uiting. Alleen op deze manier wordt uiteindelijk niet enkel de levenskwaliteit van de gefokte vogels, maar in het verlengde daarvan zeker ook hun levensduur, een flink stuk opgetrokken. De resultaten in vitaliteit en conditie zijn er reeds vanaf het eerste kweekseizoen aan te zien, of men nu gouldamadines kweekt, of goudvinken, of andere zaadeters.
Zo eenvoudig is dat.
Anderzijds, wanneer men af gaat op wat er wél te lezen staat op de verpakking van welbepaalde merknamen van eiwitkernen en andere “super-kweek” poeders, waant men zich voorwaar eventjes lezer van de fabeltjeskrant. Is het dan echt allemaal zo veelbelovend fabelachtig als het lijkt...?
Vervolgens : waarom is het ene commerciële eiwit-kweeksupplement zonder meer reeds 20 jaar succesvol …? Terwijl bepaalde andere kweeksupplementen het ene eerste jaar al eens voor een piek in de kweekresultaten zorgen, en daarna veelal niks bijzonders meer… of inderdaad… vaak nog veel minder. Verschillende oorzaken liggen aan de basis. Verder in deze synthese wordt op één van die mogelijke oorzaken in gegaan.
Aangewezen waarden voor benutbaar eiwit in opfok
Hoe “zwaar” dient de totaalfractie eiwit in een opfokvoer aanwezig te zijn…? Wel te verstaan, wanneer we spreken over opfok voor zaadeters ter grootte van pakweg een kanarie. Het benutbaar eiwitpercentage van opfok voor azende zaadeters behoort te liggen rond een maximale doorsnee werkwaarde van 16.2% à 16,6% (benutbaar dus), om verschillende redenen.
Let wel : “doorsnee werkwaarde” ,
want de eiwitbehoefte van groeiende vogels verloopt steeds progressief, vanaf de allereerste levensadem, vanaf de geboorte. Eerst strak stijgend, dan plots even kort piekend, en vervolgens gestadig dalend tot nominale werkwaarden tot het moment van uitvliegen. Bij het uitvliegen zakt de eiwitbehoefte nog een paar tienden, terwijl het lichaam in toegenomen mate focust op energiestofwisseling. Stap voor stap niet meer dan logisch, want het jonge lichaam dient de aangevoerde eiwitfractie tijdens elke fase van die eerste drie weken ook nog te kunnen verwerken. Zijn de eiwitwaarden in opfok te hoog, of van een verkeerde samenstelling, dan wordt de gezondheid van opgroeiende nestjongen belast op korte, maar vooral op middellange termijn. Zelfs op lange termijn, mogelijk gedurende de rest van hun leven. Van daar ook het grote belang van specifieke en correcte eiwitverstrekking via opfok. Pas gekipte jongen starten met een eiwitbehoefte van een kleine 12%. Alweer logisch ook, want dat is niet alleen ongeveer de totale eiwitfractie van de ei-inhoud waar het jong zijn embryonale fase in doormaakt, tot de dag van het kippen. Bovendien verloopt de eiwitbehoefte van het gekipte vogeljong progressief vanaf de geboortedag / dag van het kippen, met een eiwitstart ter grootte van de procentuele waarde van de in de buikholte binnengetrokken dooierrestant, zijnde plusminus 12-13%; het progressieve verloop van de jonge vogel’s eiwitbehoefte gaat de eerste dagen in strak stijgende lijn. Voor de meeste zaadeters niet groter dan pakweg een kanarie, stijgt de benutbare eiwitbehoefte vrij vlug tot 16%-16,5%, om even daarna -meestal naar de 9e tot 11e levensdag toe- heel even kort te pieken tot een kleine 17,5% tot (maximaal meestal)18%, soms wat meer (afhankelijk van de vogelsoort). Nadien zakt de eiwitbehoefte -aanvankelijk vrij langzaam, daarna iets sneller- en blijft (afhankelijk van soort tot soort) tot een paar dagen vóór het uitvliegen op een waarde van een kleine 15% tot een goeie 15% benutbare eiwitwaarde (afhankelijk van de soortgrootte, en van het tijdstip van nestverlaten)
Eiwitstofwisseling versus energiestofwisseling
Alweer afhankelijk van de soort (quote “een goudvink is geen gouldamadine”), zal net voor, tot net na het nestverlaten, de eiwitstofwisseling in intensiteit inleveren ten voordele van de energiestofwisseling. Op dat moment zal de eiwitbehoefte van de jonge vogel alweer een stukje dalen, op dat ogenblik tot waarden van ongeveer een kleine 13% tot 14% benutbaar –of zelfs wat lager- inderdaad ook daar alweer in beduidende mate afhankelijk van de gekweekte soort vogels.
Kippe-ei-proteïne zit op 12%
Zoals boven vermeld komt de totaalinhoud van een kippe-ei niet toe aan de noodzakelijke, benutbare totaalfractie eiwit van 14% - 16%. Hoe mooi verdeeld ook het vogelspecifiek aminozurenpatroon van dat kippe-ei, en hoeveel eieren men ook in een opfokvoer mengt, opfok louter op basis van dierlijke proteïne uit eieren behoeft in de meeste gevallen opwaardering met een geschikt en hoogwaardig supplement van dierlijk eiwit –zoals hierboven verduidelijkt-.
Alweer logisch, want vooral tijdens de eerste 10 dagen vanaf het kippen kunnen nestjongen extra proteïne gebruiken. Meteen ook de reden waarom de meeste zaadeters in hun wildbiotoop massaal insecten aansleuren in de eerste week na het kippen… Insecten die naar voedingswaarde minimaal al gauw aan 16,5 % benutbaar eiwit komen te zitten, en meer… Naar het einde van die eerste levensweek toe, is er dus aanzienlijk meer nodig dan de krappe 12% -fractie uit eieren.
Daar eigeel (dooier) + wit van het ei samen gemiddeld slechts een totaalwaarde van 12% proteïne vertegenwoordigen, zal de hierdoor bereikte nuttige proteinewaarde van de opfok logischerwijze steeds rond de 12% blijven. Zeker nog meer zo wanneer het gekookte ei wordt versneden door toevoeging van beschuitmeel, rusk, broodkruim of een andere koolhydraathoudende mengwaarde. Ook al geeft men vanaf dag 3 enkel de eidooier (zonder wit van het ei dus) + beschuitmeel, dan nog komt men in het allerbeste geval slechts eventjes een paar tienden boven 13% benutbare eiwitfractie uit. Weliswaar in dat laatste geval dan nog wel met dien verstande dat het aminozurenpatroon reeds lichtjes is scheefgetrokken in het voordeel van vooral de zwavelhoudende aminozuren, die rijkelijk in eigeel of dooier aanwezig zijn (en bijgevolg dus in verhouding nauwelijks in het wit van het ei).
Kweeksupplementen met melkeiwit
Zijn ze goed ?... of gewoon goed-koop ? Of misschien in een ander geval dan wellicht weer net-niet-‘zó goedkoop’- wanneer de kweker zijn eindbalans opmaakt …
De commercie promoot merknaam A, eiwitkern B, kweekmix C …veelal enkel op basis van immer goedkoop melkeiwit (desgevallend plus soya-eiwit). Wie zal het nog verbazen? Maar wie is er tegelijk ook van overtuigd dat zaadeters wel degelijk het best af zijn met een supplementering louter uit melkeiwit ? Wie meent dan oprecht dat eiwitstructuren afkomstig van zoogdieren voor een azende zaadeter beter zijn dan eiwit uit insecten…? …En wie denkt dan wellicht nog dat melkeiwit ook beter zou zijn dan de inderdaad van oorsprong –evolutioneel- veel dichter aan vogels gerelateerde eiwitten uit vis, bovendien gebufferd met voor de vogel veel interessantere vetzurenfracties…? Wie is er ook dan nog steeds écht van overtuigd dat eiwit uit zoogdieren voor azende zaadeters beter is dan eiwit uit insecten en/of uit vis…? Het eerste heeft veel minder met de andere te maken dan op het eerste gezicht lijkt. Verder in deze bijdrage wordt duidelijk waarom.
Eiwit uit insecten en eiwit uit vis
Vanaf dag 2, gedurende een dag of twee-drie enkel gekookte eidooier als dierlijke eiwitbron verstrekken teneinde het proteïnepercentage van opfok lichtjes te verhogen, inclusief nadruk op zwavelhoudende aminestructuren, kan nog net. Hoewel het om verschillende redenen zeer aan te bevelen is om vanaf dag 2 na het kippen, naast ei tevens een aanvulling te voorzien met insecten en vis(eiwit). Voor alternatieve supplementering met het oog op procentuele stijging van dierlijke proteïne in het opfokrantsoen van azende zaadeters, zijn naast viseiwit dus vooral eiwitten uit insekten aan te bevelen. Om velerlei redenen. Wat de commercie verder ook in catchy slogans beweert, voor azende zaadeters is er in wezen slechts 1 andere eiwitbron die nog beter geschikt is dan vis(meel). En dat is uiteraard het originele concept van eiwit uit insecten. Hier ligt het totale voedings- rendement het hoogst, en tegelijk belasting door metabole zuurresidu's het laagst.
Voor alle duidelijkheid :
“Metabole zuurresten” zijn totaal wat anders, en staan geheel niet gelijk aan “vrije, organische zuren” zoals men die in fruit en groente aantreft. Zo hebben bijvoorbeeld zure vruchten zoals citrus en zwarte/blauwe bessensoorten meestal een vrij groot overschot van organische zuren. Deze laatste verbranden in het lichaam tot koolzuur. Er blijven van deze zuren dus geen schadelijke resten achter in het lichaam. Maar daarentegen wel een rest van nuttige organische basen. Aanlevering van vrije zuren uit specifieke groente- en fruitsoorten helpt aldus overmaat en stapeling van metabole zuren te voorkomen.
Melkeiwit : metabole overschotten en gevolgen
Veruit de minst geschikte dierlijke eiwitbron voor nadrukkelijke supplementering bij azende zaadeters is melkpoeder (of vleeseiwit). Ook al zijn de meeste kweek- en opfoksupplementen met vaak flitsende labels, voor hun dierlijke fractie louter gebaseerd op het “commercieel handige” melkeiwit.
Enerzijds is melkeiwit inderdaad wel iets meer geschikt voor “allesetende” vogels, zoals onder meer kraaien en gaaien. En daarnaast uiteraard ook meer geschikt voor roofvogels. Anderzijds zal het voor elk duidelijk zijn : een kanarie is geen aasgier, en bijgevolg eet die kanarie op courante basis zaden en granen, maar geen biefstuk. Bij de verwerking en opruiming van afvalzuren uit vlees- en melkeiwitten zullen binnen het lichaamsmetabolisme van de zaadeter in alle geval aanzienlijk veel grotere fracties vitaminen, mineralen en andere cruciale hulpstoffen aan de lichaamsreserve dienen onttrokken te worden dan normaal het geval is bij comsumptie van insecten- of viseiwit. Zelfs al zou de zaadeter het onwaarschijnlijkerwijze voor mekaar krijgen om de bicarbonaat-buffer op peil te houden en tegelijk ook de rest van alle andere weggeroofde hulpstoffen steeds tijdig aan te vullen tot vereiste niveau's, dan nog kan de overbelasting van de pancreasfunctie een uitgesproken diabetes-gevoeligheid van de vogel in de hand werken, met tal van mogelijke, niet onmiddelijk specifieke ziektebeelden vandien. Bovendien blijft het in de meeste gevallen zeer twijfelachtig dat werkelijk alle metabole zuurresidu’s uit de verwerking van zoogdieren-eiwit volledig kunnen worden opgeruimd. Dat één en ander op middellange termijn een belastende factor voor de duurzaamheid van voortplanting en algemene gezondheid van de vogelpopulatie zal uitgroeien, valt in praktijk door fokkers-melkeiwitverstrekkers bij herhaling vast te stellen. Zelfs op vrij korte termijn uiten zich vaak de eerste negatieve verschijnselen.
Want nog ingrijpender dan de “hulpstoffenroof” binnen het lichaamsmetabolisme, is de uiteindelijke impact van vlees- en melkeiwitten op de zuur-base balans van het vogellichaam. In vergelijking met de eiwitverwerking uit insecten en vis, blijven in het vogellichaam uit de verwerking van eiwitten afkomstig van zoogdieren immers andere types metabole zuren in het spijsverteringtraject achter die de zuur-base balans van de jonge zaadetende vogel extra belasten, en de conditie van de vogel op verschillende niveau’s hypothekeren, ter hoogte van lever, pancreas en andere organen, zowel als in de darmfunctie. Zelfs de zuurwaarde van het bloed wordt bij supplementering met melkeiwit, door de aard van de achterblijvende metabole zuurresidu’s, onderhevig aan minimale daling. Het zuur-base evenwicht is één van de meest cruciale factoren voor vitaliteit, gezondheid en voortplanting. Roofvogels zijn vanuit hun evolutie veel beter voorzien op de eliminatie uit hun lichaam van dit soort types metabole afvalzuren afkomstig uit zoogdieren-eiwitten; zaadetende vogels duidelijk veel minder, in sommige gevallen zelfs nauwelijks. Met de gekende gevolgen. In vogelpopulaties waar overvloedig met melkeiwitten wordt gegoocheld voor opfok van zaadeters, zal de levensduur zowel als bekwaamheid tot voortplanting op termijn een stuk beperkter uitvallen dan bij populaties waar eiwitten uit ei, insekten en vis op het opfokmenu staan.
Meer gevolgen
Vandaar ook dat jonge zaadeters die reeds van in het nest louter met melkproteïne worden gesupplementeerd, in de regel aanzienlijk meer kans maken om even later tijdens de jeugdrui een net iets grotere vatbaarheid voor parasitaire darminfecties te vertonen, bovendien vaak op wat latere leeftijd ook net iets eerder last gaan ondervinden van bijvoorbeeld jichtsymptomen of nierfalen. Tegelijk laten dergelijke vogels pover opgebouwde epitheelstructuren zowel als veelvuldige slijmvliesbeschadiging vaststellen. Met als direct gevolg aanzienlijk hogere risico’s op bacteriële neveninfecties ter hoogte van ogen, luchtwegen en darmstelsel. Specifiek tevens vaker spin-offs met vaststellingen van huid- en bevederingsproblemen, zoals bvb ondermeer verstoorde ruifase, chronische eczeemvorming, snavelwoekeringen, kalkpootverschijnselen, stokrui, follikelbeschadigingen enz... Specifiek bij gouldamadines inderdaad beduidend meer follikelproblemen door zogenaamde combinatie-infecties, met de zeer herkenbare "kaalkopsymptomen" als resultaat.
Povere epitheelstructuren resulteren verder eveneens in drastisch verhoogde gevoeligheid voor (zweep)- parasieten in het bovenste deel van zowel luchtwegen als spijsvertering, zoals tricho en cochlo, met onveranderlijk steeds verdergaande slijmvliesbeschadiging. In het verlengde hiervan is eveneens zeer specifiek voor gouldamadines, een drastisch verhoogde gevoeligheid voor infecties met luchtpijpmijt. Daarnaast uiteindelijk ook meer verhoogde risico's op virale infecties en schimmelaandoeningen dan het geval is bij populaties van dezelfde vogelsoorten die als nestjong met extra dierlijk eiwit uit insecten en/of vis worden gesupplementeerd, in plaats van melkeiwit.
Parasieten-gevoeligheid meestal levenslang
De verhoogde gevoeligheid voor inwendige parasieten is bij melkeiwit-supplementering van zaadeters niet enkel regelmatig vaststelbaar tijdens de juveniele fase, maar ook vaker bij volwassenheid, meestal levenslang. Of een zaadeter al dan niet grote weerstand ontwikkelt tegenover parasieten, is steeds tweeërlei bepaald : Naast genetische aanleg en immuun-bekwaamheid, is op jonge leeftijd ook de onverstoorde ontwikkeling van het vermogen tot ongeremde aanmaak en vernieuwing van darmepitheel van cruciaal belang. Deze onbeschadigde ontwikkeling van darmepitheel wordt mede bepaald door externe factoren, waarvan voeding de belangrijkste is. Vanaf geboorte tot eind jeugdrui is het darmweefsel van jonge vogels een stuk gevoeliger voor beschadiging door overmaat aan zuurresidu's uit melkeiwit, waarbij parasitaire infecties makkelijker vrij spel krijgen. Tegelijk wordt elk darmweefsel dat onder druk staat van parasieten, eveneens veel vatbaarder voor bacteriële infecties en schimmelinvasies. Niet zelden tijdens het hele verloop van het verdere vogelleven. Een leven dat in de regel ook vaak korter uitvalt dan dat van hun soortgenoten die als azend jong, naast een basisopfok met ei-proteïne, tevens met proteïne uit insecten en/of vis(meel) werden gesupplementeerd.
Conclusies : de 3 geboden
1. Eerder dan eiwit uit zoogdieren te supplementeren in het opfokvoer van azende zaadeters, blijkt het zonder meer aangewezen om binnen het kader van een doelgerichte voedingstechniek in eerste instantie te kiezen voor supplementering met eiwit uit insecten.
2. Tweede dierlijke proteïnebron voor azende zaadeters is uiteraard eiwit uit kippe-eieren; voordeel hier is uiteraard de authenticiteit en herkenbaarheid van de te verteren eiwitstructuren en bufferende hulpstoffen, want het vogelembryo groeit uit ei-proteïne. Nadeel voor het opgroeiende nestjong is de relatief lage benutbare eiwitwaarde, beperkt tot 12-12,5%.
3. Het eerstvolgende alternatief is viseiwit. Supplementering met 1% tot 2% (Deense haring) vismeel heeft meerdere voordelen. In dit laatste geval krijgt men er –afhankelijk van de bron- bovendien meestal de mooie vetzuurfracties uit vis, direct bij. Hetgeen ook meteen de jonge vogels in kwestie zal toelaten hun zuur-base balans nog net een stukje beter te beheren.
Plantaardig eiwit
Hierboven hebben we het uitsluitend gehad over eiwitbronnen van dierlijke origine. Uiteraard zijn voor zaadeters daarnaast tevens eiwitbronnen van plantaardige oorsprong van zeer groot belang voor een vlotte spijsvertering en groei van jonge vogels. Sterker nog, globaal gesproken mag zelfs gesteld worden dat in veel opfokvoeders een scheefgetrokken verhouding geldt, waarbij relatief te veel dierlijk eiwit en derhalve tegelijk relatief te weinig plantaardig eiwit aanwezig is.
Voor jeugdruiende vogels en het zachtvoer dat hen meestal wordt aangeboden, geldt één en ander nog in sterkere mate. Tijdens het verloop van de ruifase behoren zaadeters in sterk aflopende mate dierlijk eiwit in hun voedingsstramien te vinden. Gecompenseerd met stapsgewijze groter wordende fracties van plantaardig eiwit. Op middellange en lange termijn komt dit zowel de gezondheid als de voortplantingskracht ten goede.
Afsluitend
Kwekers die al zo vaak verlangd hadden om drastisch minder industriële chemo en antibiotica te willen gaan gebruiken, dienen ook in een voedingscontext altijd te beginnen bij het begin. Want niet alleen afkomst en genetisch voorbepaalde bekwaamheid van de vogels is van belang. Zeker in even grote mate belangrijk is ook voeding : sterke vogels door sterke voeding. Alleen dan komt het volledig genetisch potentieel van vogels tot uiting. Alleen op deze manier wordt uiteindelijk niet enkel de levenskwaliteit van de gefokte vogels, maar in het verlengde daarvan zeker ook hun levensduur, een flink stuk opgetrokken. De resultaten in vitaliteit en conditie zijn er reeds vanaf het eerste kweekseizoen aan te zien, of men nu gouldamadines kweekt, of goudvinken, of andere zaadeters.
Zo eenvoudig is dat.
Publicatie uit "De Witte Spreeuwen", jaargang 59, januari 2009
Tekst : I. Lievens
Tekstbewerking : Lester Lievens
Noot : De auteurs hebben op geen enkel niveau enige commerciële binding, van welke aard dan ook, met welk bedrijfsgegeven dan ook.
de natuurbroed stamlijnen van het hok in erpe~mere
zaterdag 10 oktober 2009
Algemeen kampioen Expo Elst 2009 -------------- Champion général Expo Elst 2009 ---------------- Master Champion Expo Elst 2009 -----------------
Met voorsprong verkozen op alle andere is deze zwartkop witborst man uit kooi 616 door de keurders tot Algemeen Kampioen 2009 gekroond. Of het een verdiende 93+ quotering is geweest voor de "wedstrijdvogel" op zich, laten we in het midden. Hiermee verwijzend naar de mindere wedstrijdconditie van de vogel wegens meer dan duidelijk zichtbaar te vet. Met als direct gevolg rommelige onderflankbevedering en een gesplitte buikbevedering met centrale kamvorming, zoals vaststelbaar op de foto (op foto klikken voor werkelijke grootte). De zichtbaar rommelige flankbevedering is mogelijk een momentopname; de kamvorming centraal op de buik is dat nooit. Daarnaast eveneens een duidelijke roodbruine uitvloei van phaeomelanine vanaf de borstlijn in de buikzone. Voor de rest een zeer fraaie vogel met onder meer een droomrug, gelijkmatig volgestapeld met eumelanine, en derhalve optisch egaal diepgroen; voorts een vlekkeloze kopaflijning, een verdienstelijke stuit-tekening, en een opmerkelijk mooie nek- en kopstructuur met conische bek en prima oog-inplant.
Wellicht directe familie van 616 was de vogel in kooi 617. Van alle zwartkoppen aanwezig in Elst 2009, zowel in de witborst- als de paarsborst-klassen, bezit deze zwartkop veruit de beste kopstructuur met vrijwel een perfecte schedelwelving. Terwijl vaker vast te stellen bij carotenoïde kopkleuren, blijft dit type glooiend-volle kopstructuur bijzonder schaars onder zwartkopvogels.
Naar onze inzichten in alle geval de mooiste roodkop was die in kooi 107. Weliswaar een grammetje of twee te veel borstvet met als symptoom een gesplitte borstband, plus heel lichtjes wat ijl uitlopend phaeomelanine van borst naar buikzone. Maar daarnaast overdadig meer pluspunten die een zeer fraai totaalbeeld opleveren bij deze roodkop man. Een vrijwel geheel egaal masker met tegelijk de grootste kleurdiepte, een kopwelving plus nekstructuur die mag gezien worden, en een kopband zoals ze nog maar zelden op show aanwezig zijn. Verder een rug egaal volgeladen met eumelanine, dus van de meest diepe groentint in de meest egale spreiding. Eveneens qua préscence en showhouding scoorde deze roodkop man naar ons inzicht het hoogst van alle aanwezige vogels in Elst 2009. Kortom een zeer hoog totaalharmonisch beeld laat deze vogel na. Zonder de minste twijfel een roodkop man met een groot kweektechnisch potentieel. Maar een keurder is nu éénmaal gehouden aan standaardrichtlijnen, en standaardrichtlijnen belonen nu éénmaal geen mollig vette wedstrijdvogels met gespleten borstband.
Een echt spectaculaire oranjekop hebben we in Elst 2009 niet te zien gekregen, in paarsborst noch in witborst. In witborst werd de betere vogel verdiend kampioen gekroond, ondanks het ultra ijle kopbandje. In de paarsborstreeks leek ons de oranjekopman in kooi 587 één van de betere types, met het grootste potentieel. Jawel, ondanks de stevige bijtint in de rugzone en een aantal andere kleine akkefietjes. Daarnaast zijn we ook even stil blijven staan bij kooi 557 (kleine foto). Wie de vogel gezien heeft, weet waarom.
Groene oase.
Overigens heeft de organisatie zichzelf anno 2009 nog maar een keer overtroffen, met nog méér wapperende handen van nog méér actieve medewerkers.
En ook dit jaar kon-den de showvogels "baden in het licht". (zie foto)
Met tegelijk een wel zeer uitvoerige en uitbundige groenomkadering die de showzaal meteen ook een "groen karakter" van rust,
sereniteit en verkwikking mee gaf. Zowel voor mens als voor vogel. Elst 2009, de gould-oase.
Verslagen van TT-edities in Elst :
Algemeen Kampioen Elst 2008
Algemeen Kampioen Elst 2009
Algemeen Kampioen Elst 2010
Algemeen Kampioen Elst 2011
Tekstbewerking : Ivan & Lester Lievens
053-838224 voor opmerkingen en suggesties
__________________________________________________________
de natuurbroed stamlijnen van het hok in erpe~mere
woensdag 7 oktober 2009
HET VOEDINGS-TECHNISCH LUIK : deel 1
Zuur-Base,
Evenwicht in het vogellichaam
NUTTIGHEID VAN OPTIMAAL ZUUR-BASE EVENWICHT IN HET VOGELLICHAAM
OF : HET BELANG VAN SILICIUMRIJKE GROENTEN BIJ JEUGDRUIENDE VOGELS EVENALS BIJ REMEDIËRING VAN VERENPIKKEN BIJ NESTVLIEDENDE VOGELS.
Referentie-onderwerp : De Witte Spreeuwen-Jaargang 57, nr 9, vraag over aardappel.
----------------------------------------------------------------------------------
De aardappel is één van die voedingselementen die meestal een stuk onderschat worden.
Wat valt er over de samenstelling en werkzaamheid van aardappel te zeggen :
OF : HET BELANG VAN SILICIUMRIJKE GROENTEN BIJ JEUGDRUIENDE VOGELS EVENALS BIJ REMEDIËRING VAN VERENPIKKEN BIJ NESTVLIEDENDE VOGELS.
Referentie-onderwerp : De Witte Spreeuwen-Jaargang 57, nr 9, vraag over aardappel.
----------------------------------------------------------------------------------
De aardappel is één van die voedingselementen die meestal een stuk onderschat worden.
Wat valt er over de samenstelling en werkzaamheid van aardappel te zeggen :
1. Koolhydraten : Aardappel is uitgesproken zetmeelrijk, met twee types zetmeelfracties waarvan de ene opgemaakt is uit breed vertakte glucosestructuren, de andere uit een niet vertakte keten van glucosemoleculen. Zeg maar “enerzijds een groot deel langdurige energie, anderzijds aangevuld met een kleiner deel vluggere energie”.
2. Eiwitten : Aardappel beschikt in zijn eiwitfractie net als boekweit en raapzaad, over een aminozurenpatroon dat vooral voor ruiende vogels uitgesproken interessant is, omwille van de weinige residu’s die uit de eiwitverwerking in de darmen achterblijven. Voor zaadetende vogels in de jeugdrui is het doorgaans aangewezen de fractie dierlijke eiwitten in de opfok te halveren, en verder aan te vullen met een passende fractie plantaardig eiwit, bvb uit boekweit(meel) of aardappel.
3. Vitaminen : Aardappelen die geteeld zijn op gezonde, niet-uitgeputte grond, zijn in ongekookte toestand doorgaans zeer rijk aan wateroplosbare vitaminen, vooral C en een gamma uit het B-complex.
4. Mineralen : Verder is aardappel, afhankelijk van de variëteit en teeltwijze, vrij rijk aan mineralen als kalium, magnesium, fosfor, zwavel, natrium, zink en kiezelzuur (organisch silicium)
Wat betreft de vaker gehoorde opmerking dat verstrekking van aardappel een remmend of remediërend effect heeft op de neiging tot vederpikken, kan verwezen worden naar de werkzaamheid van ruime aanwezigheid van organisch silicium in aardappel, want aardappel neutraliseert metabole zuren.
Met andere woorden : net zoals ondermeer ook rauwe ui, corrigeert aardappel het scheefgetrokken zuur-base evenwicht van de stofwisseling op zeer positieve en doeltreffende wijze.
Het zuur-base evenwicht in het lichaam is één van de meest kritische factoren voor een alerte lichaamsconditie en weerstand. Tijdens chemische reacties in de stofwisseling worden voortdurend zure eindproducten gevormd, de zogenaamde metabole zuren, niet te verwarren met effecten en werking van vrije zuren dewelke elk vogellichaam hard nodig heeft voor onder meer conditionering van het darmslijmvlies, en verder voor tal van complexe processen binnen de stofwisseling.
Door een negatieve zuur-base balans wegens belastende stofwisselingsresidu’s als bijvoorbeeld urinezuur, worden zowel de alkalische buffer bicarbonaat als diverse alkaliserende mineralen uit vooral het bindweefsel weggeroofd. Organisch silicium uit aardappel (en tevens bvb massaal ook uit heermoes en brandnetel) bespoedigt in geval van onevenwichten het herstel van de lichaamschemie. Silicium
uit brandnetel en heermoes werkt tegelijk de-kristalliserend op eventueel afgezette uraten (als gevolg van een overmaat aan onverwerkte eiwitten uit opfokvoer - vooral eiwitten afkomstig van zoogdieren - in eerste instantie melkeiwit).
Kleine schommelingen in de pH-waarde van het bloed kunnen drastische veranderingen van het metabolisme in de cellen tot gevolg hebben en zo storingen veroorzaken. Storingen die op termijn eveneens leiden tot mineralentekorten, en vervolgens zichtbaar minder vitaliteit van de vogels. Geleidelijk groeiend lichamelijk ongemak volgt onveranderlijk. Wat uiteindelijk resulteert in een hardnekkig-chronische ziektebeelden van meerderlei aard.
Net zoals ondermeer ook ui, is halfdoorkookte aardappel dus zonder meer een opsteker voor vogels wiens spijsvertering tijdens de opfok en rui bijkomend zwaar belast wordt door de aanwezigheid van massale fracties van de goedkoopste gepurifieerde suikers. Goedkope suikers zoals ze vanuit commerciële overwegingen terug te vinden zijn in meerdere merken commercieel eivoer. Merknamen kunnen uiteraard niet luidop genoemd worden. Tegelijkertijd lijkt het uitermate onwaarschijnlijk dat de respectieve bedrijfsingenieurs niet zouden op de hoogte zijn van de termijneffecten van goedkope suikertoevoegingen aan bepaalde commerciële eivoeders.
Halfgekookte aardappel kan in deze context een nuttig supplement op het zachtvoerdieet zijn, zowel voor zaadeters als zachtvoereters zoals spreeuwen en aanverwante. Fokkers van fruit- en zachtvoereters weten overigens dat ook rozijnen en abrikozen zeer goed scoren op de ontzuringstabel.
Naast aardappel en ajuin zijn er andere voedingselementen die in het lichaam basenoverschotten aanleveren welke vooral in onze westerse
“suikerminnende cultuur” zeer nuttig en belangrijk zijn voor een goede gezondheid :
Met grote voorsprong op de eerste plaats staat :
1. Knolselder, komkommer, en verder
2. Gedroogde abrikozen, rozijnen, mango
3. Rammenas, rode biet
4. Watermeloen, gedroogde vijgen
5. Zwarte aalbessen, braambes, blauwe bosbes
6. Lijsterbes, rozebottels
7. Look, ajuin, aardappel
8. Appel, banaan
9. Selderij, spinazie, andijvie, witloof
10. Sla, tomaat, rode paprika, pompoen + rauwe groenten algemeen
Komkommer en knolselder zijn dé absolute ontzuur-ders. De 1e voor 's zomers, de 2e voor winterkwekers. Samen met een 50-50 mix van brandnetel/heermoes(thee), tevens geschikt voor zachtvoereters.
Een anekdote als afsluiter :
Als kinderen gingen zowel mijn broer, mijn zus als ikzelf dagelijks een tweetal rauwe aardappelen “pikken” toen mijn moeder ’s middags aan het schillen was.
Thuis hadden we een kruidenierszaak, en dus “een winkel vol snoep”. Met andere woorden, als kinderen hadden we dagelijks veel te veel suiker in ons maagje. Op één of andere manier werden we als een magneet ’s middags elke keer naar de rauwe aardappelen getrokken, ook al is er verder nooit iemand geweest die ze ons uitdrukkelijk aanbood of aanraadde. Want rauwe aardappelen eten, dat was immers “iets wat niet gedaan werd”. En toch die “aardappelhonger”, op een maagje vol snoep.
Vandaag eet ik nog regelmatig rauwe aardappel. Zo ook mijn kinderen. Maar ja, wij zijn dan ook een gezin van “rare mensen” die zelfs alle dagen… klei eten. Het lichaam kan immers op dagelijkse basis uit klei, op nuttige wijze mineralen als calcium, magnesium, ijzer gebruiken om het bloed te alkaliseren. Zoals de boer bijvoorbeeld kalk gebruikt om verzuurde grond weer alkalisch te maken. Maar dat is toch weer een ander verhaal.
Tekst : IWJ Lievens
Tekstbewerking : Lester Lievens
Bronverwijzingen :
- Bushinsky DA. Metabolic alkalosis decreases bone calcium efflux by suppressing osteoclasts and stimulating osteoblasts. Am J Physiol 1996;271:F216 –22.
- Pak CY, Fuller C, Sakhaee K, Preminger GM, Britton F. Long-term treatment of calcium nephrolithiasis with potassium citrate. J Urol 1985;134:11–9.
- Preminger GM, Sakhaee K, Skurla C, Pak CY. Prevention of recurrent calcium stone formation with potassium citrate therapy in patients with distal renal tubular acidosis. J Urol 1985;134:20 –3.
- Sharma AM, Kribben A, Schattenfroh S, Cetto C, Distler A. Salt sensitivity in humans is associated with abnormal acid-base regulation. Hypertension 1990;16:407–13.
- Frassetto L, Morris RC Jr, Sellmeyer DE, Todd K, Sebastian A. Diet, evolution and aging—the pathophysiologic effects of the postagricultural inversion of the potassium-to-sodium and base-to-chloride ratios in the human diet. Eur J Nutr 2001;40:200 –13.
- Mickleborough TD, Gotshall RW, Kluka EM, Miller CW, Cordain L. Dietary chloride as a possible determinant of the severity of exerciseinduced asthma. Eur J Appl Physiol 2001;85:450–6.
- Sebastian A, Harris ST, Ottaway JH, Todd KM, Morris RC Jr. Improved mineral balance and skeletal metabolism in post-menopausal women treated with potassium bicarbonate. N Engl J Med 1994;330:1776–81.
- Kraske Eva-Maria, Doctor, Säure-Basen-Balance, 2009
de natuurbroed stamlijnen van het hok in erpe~mere